4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft zijn standpunt in het bestreden besluit en het verweerschrift - samengevat weergegeven - als volgt verwoord.
Abusievelijk is in het primaire besluit tot verdachtverklaring van de varkens van appellante opgenomen dat de levering van sperma afkomstig van een besmet KI-station daartoe aanleiding heeft gegeven. De aanleiding was echter, zoals in het bestreden besluit is vermeld, gelegen in het feit dat appellante sperma had ontvangen van dan wel via KI-station Merselo, welk KI-station zelf niet besmet was. Uit onderzoek is gebleken dat op 6 maart 1997 materiaal is verplaatst van KI-station Wanroij naar KI-station Merselo, van waaruit met ingang van 6 maart 1997 verder werd geproduceerd (met andere beren dan die op KI-station Wanroij stonden) en gedistribueerd. Naast terminals en boekhoudkundige bescheiden zijn ook materialen verplaatst waarmee gewonnen sperma op KI-station Wanroij direct in contact was gekomen. Aangezien op KI-station Wanroij op 7 maart 1997 klassieke varkenspest was vastgesteld, waren deze materialen - met name gelet op het directe contact met het mogelijkerwijs besmette sperma - ook zelf mogelijkerwijs besmet met het virus. Het op deze wijze vanaf 6 maart 1997 door KI-station Merselo geleverde sperma kreeg, net als sperma direct afkomstig van KI-station Wanroij, een sprongnummer beginnend met een 7. Op grond van het vorenstaande was er destijds een reëel risico dat het door KI-station Merselo geleverde sperma met sprongnummers beginnend met een 7 besmet was geraakt als gevolg van het gebruik van mogelijk besmette materialen. In ieder geval kon niet worden uitgesloten dat het virus door middel van sperma kan zijn overgebracht op de bedrijven die dit sperma van dan wel via KI-station Merselo geleverd hadden gekregen. Gelet op het vorenstaande had het gebruik van sperma, gewonnen in de periode 6 maart 1997 tot en met 20 maart 1997 en geleverd onder sprongnummer beginnend met een 7, een bron van besmetting met varkenspest kunnen vormen.
Om verspreiding van het varkenspestvirus door gebruik van mogelijk besmet sperma via KI-station Merselo tegen te gaan, is middels een traceringsonderzoek onderzocht welke varkensbedrijven mogelijk besmet sperma van dan wel via dit KI-station in bovengenoemde periode hebben ontvangen. Bij dit onderzoek is gebruik gemaakt van gegevens uit de administratie van Varkens KI Noord Brabant B.V., waartoe de KI-stations Wanroij en Merselo behoren. Alle dieren op de bedrijven die dergelijk sperma (gewonnen in de periode 6 tot 20 maart 1997 met sprongnummers beginnend met een 7) hadden ontvangen zijn verdacht verklaard. Aangezien inmiddels een periode van enkele weken na de inseminatie met dit sperma was verstreken, werd het niet noodzakelijk geacht om direct de met het sperma geïnsemineerde zeugen te doden. Volstaan kon worden met de minder stringente bestrijdingsmiddelen gecombineerd met extra klinisch onderzoek en bloedonderzoek.
Uit bovenvermeld traceringsonderzoek is gebleken dat het bedrijf van appellant op 14 maart 1997 sperma heeft ontvangen onder sprongnummer 705795. Op grond hiervan zijn alle dieren op het bedrijf van appellant terecht verdacht verklaard van besmetting met klassieke varkenspest.
Gelet op het vorenstaande is verweerder van oordeel dat de maatregelen verband houdende met de verdachtverklaring eveneens terecht genomen zijn. Weliswaar heeft appellant belang gehad bij het zonder beperkende maatregelen uitoefenen van zijn bedrijf, doch de belangen die zijn gediend met de bestrijding van de varkenspest, dienen te prevaleren boven de bedrijfsbelangen van appellant. De in acht genomen bestrijdingsmaatregelen zijn niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
Verder hebben de verdachtverklaring van het bedrijf van appellant en de daarmee verband houdende beperkingen in zijn bedrijfsvoering niet onredelijk lang geduurd. Deze zijn immers bij besluit van 15 mei 1997 beëindigd en opgeheven, nadat op 14 mei 1997 uit onderzoek was gebleken dat zijn varkens niet waren besmet met het klassieke varkenspestvirus. De stelling van appellant dat zijn bedrijf als gevolg van de in verband met de verdachtverklaring getroffen maatregelen gedurende negen weken "op slot" is geweest, is derhalve feitelijk onjuist.