5. De beoordeling van de geschillen
5.1 Appellanten hebben de rechtmatigheid van het besluit tot besmetverklaring van de gebouwen en terreinen op de locatie L niet bestreden. De vraag die partijen verdeeld houdt, is of verweerder, in aanmerking genomen dat het besluit tot besmetverklaring van de gebouwen en terreinen op de locatie L rechtmatig was, terecht bij datzelfde besluit ook de gebouwen en terreinen op de locatie K, waar geen besmetting met klassieke varkenspest was geconstateerd, besmet heeft verklaard. Verweerder beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt zich op het standpunt dat verschillende locaties onder hetzelfde UBN als één bedrijf in de zin van de relevante regelgeving dienen te worden aangemerkt.
In zijn uitspraak van 4 september 2001 (AWB 99/342; te raadplegen op http://www.rechtspraak.nl onder ELRO-nummer AD3471) heeft het College geoordeeld dat geen aanleiding bestaat het standpunt van verweerder, inhoudende dat verschillende locaties onder hetzelfde UBN als één bedrijf dienen te worden aangemerkt, voor onjuist te houden. Hiervan uitgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het besluit tot besmetverklaring zich diende uit te strekken over zowel de gebouwen en terreinen op de locatie L als de gebouwen en terreinen op de locatie K. Artikel 5, eerste lid, van Richtlijn 80/217/EEG liet verweerder geen andere keuze dan vervolgens over te gaan tot het doden van de varkens op beide locaties. Appellante sub 1 wordt dan ook niet gevolgd in haar stelling dat verweerder de keuze had haar bedrijfslocatie, waar geen besmetting met klassieke varkenspest was vastgesteld, al dan niet te ruimen, zodat evenmin kan worden staande gehouden dat de ruiming van de locatie K als preventieve ruiming dient te worden aangemerkt.
Appellanten hebben geen feiten of omstandigheden aangedragen die grond kunnen vormen voor het oordeel dat in hun geval sprake is van een dusdanig bijzondere situatie dat de locaties K en L, in weerwil van het vorenstaande, in redelijkheid niet als één bedrijf konden worden aangemerkt. In dit verband dient voorop te worden gesteld dat appellanten, door het aanvragen van één UBN, er zelf voor hebben gekozen de verschillende locaties van hun bedrijf als veterinaire eenheid te presenteren. Bij het bestrijden van een besmettelijke dierziekte, een bij uitstek veterinaire aangelegenheid, mag, zo niet moet, verweerder het bestaan van zodanige eenheid dan ook tot uitgangspunt nemen. In het onderhavige geval is dit niet anders. Appellanten hebben weliswaar ter zitting van het College gesteld dat de bedrijfsvoering op beide locaties reeds geruime tijd gescheiden was, maar deze stelling is niet, althans onvoldoende, verifieerbaar. Bovendien dient in aanmerking te worden genomen dat, indien appellanten maatregelen hadden getroffen die naar hun oordeel tot gevolg hadden dat de verschillende locaties niet langer als een veterinaire eenheid waren te beschouwen, het op hun weg had gelegen onverwijld over te gaan tot het aanvragen van een eigen UBN voor iedere afzonderlijke locatie. Appellanten hebben evenwel de keuze gemaakt deze locaties vooralsnog te blijven presenteren onder hetzelfde UBN en daarmee als veterinaire eenheid, waarmee zij het risico hebben genomen dat bij een geconstateerde besmetting op de ene locatie ook alle varkens op de andere locatie zouden worden gedood.
5.2 Met betrekking tot het beroep van appellanten op het gelijkheidsbeginsel in verband met het feit dat verweerder bij het toekennen van aanvullende tegemoetkomingen in de schade onderscheid heeft gemaakt tussen preventief en besmet geruimde bedrijven, verwijst het College naar zijn uitspraken van 29 februari 2000 (AWB 98/140; AB 2000, 206) en 8 februari 2001 (AWB 98/227; te raadplegen op http://www.rechtspraak.nl onder ELRO-nummer AB0037), waarin dit beroep is verworpen.
5.3 Naar het oordeel van het College heeft verweerder terecht aangevoerd dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel dan wel de concurrentiepositie van appellanten er niet toe kan leiden dat appellanten in strijd met de ter zake geldende regelgeving aanspraak kunnen maken op een hogere tegemoetkoming in de schade. Mede in aanmerking genomen dat appellanten niet minder geld hebben ontvangen dan waarop zij recht hebben, wordt de hierop betrekking hebbende grief verworpen.
Gelet op al het vorenoverwogene en in aanmerking genomen dat schade door besmetting met klassieke varkenspest tot het normale bedrijfsrisico van een varkenshouder dient te worden gerekend, nu het houden van vee het risico van ziekte van dat vee insluit, heeft verweerder zich naar het oordeel van het College op het standpunt kunnen stellen dat appellanten niet in aanmerking komen voor verdergaande tegemoetkoming in de schade dan aan hen is toegekend op basis van artikel 86 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
5.4 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de beroepen ongegrond dienen te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb.