ECLI:NL:CBB:2001:AD3781
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- B. Verwayen
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen afwijzing ontheffing op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 september 2001 uitspraak gedaan in een beroep van appellante A, een varkenshouderij, tegen een besluit van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Appellante had op 26 november 1999 beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar verzoek om ontheffing op grond van artikel 107 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. De Staatssecretaris had in zijn besluit van 18 oktober 1999 de afwijzing van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij gehandhaafd, waarbij werd geoordeeld dat appellante geen aanspraak kon maken op schadevergoeding omdat de ontheffing terecht was geweigerd.
Het College heeft de procedure zonder zitting behandeld, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht. In de beoordeling van het geschil heeft het College verwezen naar eerdere uitspraken van 3 augustus 2001, waarin dezelfde rechtsvragen aan de orde waren. Het College heeft vastgesteld dat de Regeling fokverbod varkens II 1997, die door de minister was uitgevaardigd, in deze zaak van toepassing was. Appellante had eerder verzocht om ontheffing van deze regeling, maar dit verzoek was afgewezen.
De beoordeling van het College leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit van de Staatssecretaris niet in stand kon blijven. Het College oordeelde dat de veronderstelling van de Staatssecretaris dat de Regeling verbindende kracht had, onjuist was. Hierdoor had de Staatssecretaris de schade van appellante ten onrechte buiten beschouwing gelaten. Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en gelastte de Staatssecretaris om opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van appellante, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van appellante, die op fl. 177,50 werden begroot. Het College bepaalde dat het door appellante betaalde griffierecht van fl. 450,-- vergoed diende te worden.