ECLI:NL:CBB:2001:AD3816
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.J. Kuiper
- Rechtspraak.nl
Weigering S&O-verklaring op basis van niet tijdig ingediende gegevens
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 september 2001 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellante A, vertegenwoordigd door mr. J.J. Bruinsma, en de Minister van Economische Zaken, vertegenwoordigd door mr. G. Baarsma. Appellante had op 10 december 1998 een aanvraag ingediend voor een S&O-verklaring met betrekking tot zeven projecten. De Minister weigerde deze aanvraag op 2 maart 1999, omdat appellante de benodigde gegevens niet tijdig had ingediend. Appellante stelde dat zij de gegevens op 26 februari 1999 had verzonden, maar de Minister ontving deze pas op 2 maart 1999, na de gestelde termijn.
De procedure begon met de ontvangst van het beroepschrift op 9 juli 1999, waarin appellante haar gronden uiteenzette. Tijdens de zitting op 14 december 2000 was appellante niet aanwezig, maar de Minister heeft zijn standpunt toegelicht. Het College heeft de relevante wetgeving, met name de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in overweging genomen. Het College oordeelde dat het aan appellante was om aan te tonen dat de gegevens tijdig waren verzonden.
Het College concludeerde dat de frankeermachine van appellante niet als bewijs kon dienen voor de tijdige verzending, omdat de datum door de gebruiker zelf kon worden ingesteld. De stelling van appellante dat de PTT vertragingen ondervond, werd niet als voldoende bewijs geaccepteerd. Het College verklaarde het beroep ongegrond, omdat appellante niet had aangetoond dat de gegevens tijdig waren ingediend. De beslissing van de Minister om de aanvraag buiten behandeling te laten, werd als rechtmatig beschouwd. Er werden geen proceskosten aan de Minister opgelegd.