5. De beoordeling
5.1 Artikel 1, lid 2 van de uitvoeringsregeling verplicht de aanvrager het formulier, in model neergelegd in de bij deze regeling behorende bijlage, te gebruiken. Van deze krachtens de WVA geldende verplichting is appellante niet ontslagen door indiening van een vormvrije aanvraag die beantwoordt aan de eisen waaraan een aanvraag ingevolge artikel 4:2 van de Awb ten minste moet voldoen.
Vast staat dat het aanvraagformulier dat is ingediend nadat appellante overeenkomstig artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid was geboden haar aanvraag aan te vullen, niet namens appellante is ondertekend.
Derhalve heeft appellante niet voldaan aan een wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag als bedoeld in artikel 4:5 Awb.
5.2 Vervolgens is de vraag aan de orde of verweerder, alle betrokken belangen in aanmerking nemend, in evenredigheid met de doelen die met het besluit zijn te dienen, heeft kunnen besluiten de aanvraag buiten behandeling te laten. Het College beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Ingevolge artikel 4:5 van de Awb kan worden besloten een aanvraag buiten behandeling te laten indien niet is voldaan aan een enig wettelijk voorschrift of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
Naar verweerder ter zitting heeft verklaard, is het ontbreken van de handtekening namens appellante het enige gebrek. Het College leidt hieruit af dat de verstrekte gegevens inhoudelijk voldoende zijn voor een beoordeling van de aanvraag.
Het ontbreken van de handtekening namens appellante is naar het oordeel van het College het gevolg van een kennelijke vergissing, nu het blijkens de ingevulde naam van C in de bedoeling heeft gelegen dat C het aanvraagformulier namens appellante zou ondertekenen en C aansluitend wel namens de fiscale moeder heeft ondertekend.
Dat, naar verweerder heeft aangevoerd, de handtekening van of namens de aanvrager een essentieel onderdeel van de aanvraag is, staat er niet aan in de weg dat het ontbreken hiervan onder omstandigheden als kennelijke vergissing is aan te merken.
Dat de brief van 27 januari 1999, die is ondertekend namens C voornoemd en waarbij C voor appellante het ingevulde aanvraagformulier en volmachten heeft ingediend, onvoldoende in de zin van artikel 4:5 van Awb zou zijn omdat voor de juistheid van deze bescheiden appellante niet zou instaan, valt niet zonder meer in te zien.
Tenslotte betrekt het College in zijn overwegingen dat verweerder wel een tweede maal gelegenheid tot aanvulling van een aanvraag biedt wanneer aan de aanvraag inhoudelijke gegevens ontbreken, ook indien een aanvrager de eerste gelegenheid onbenut heeft gelaten zonder verlenging van de gestelde termijn te vragen. Deze praktijk valt in het licht van verweerders toelichting niet te verenigen met het buiten behandeling laten van aanvragen als thans in geding.
Onder de gegeven omstandigheden heeft het, alle belangen in aanmerking nemende, op de weg van verweerder gelegenheid om appellante een tweede termijn te gunnen waarbinnen de aanvraag ook ter zake van ondertekening van het formulier zelf in overeenstemming is te brengen met het wettelijk voorschrift van artikel 1, lid 2, van de uitvoeringsregeling. Het besluit om zonder appellante deze gelegenheid te bieden, de aanvraag buiten behandeling te laten, staat niet in een evenredige verhouding tot het met het besluit te dienen doelen.
Het bestreden besluit is derhalve in strijd met artikel 3:4, lid 2, van de Awb.
Derhalve moet het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd.
Het College acht termen aanwezig voor de volgende, in het dictum vermelde, nadere beslissingen.