Ofschoon hij verweerder hierom heeft verzocht, is verzoeker niet in de gelegenheid gesteld om de in beslag genomen eproms zelf te laten onderzoeken. Dit is in strijd met het beginsel van fair trial. De intrekking van de vergunning heeft een punitief karakter, terwijl de gevolgen van de intrekking voor verzoeker zodanig ernstig zijn, dat verzoeker niet zonder meer van verweerder hoeft aan te nemen dat de eproms niet van het toegelaten model zijn.
Verweerder heeft erkend dat het voor verzoeker onmogelijk is om zelf vast te stellen of de betreffende eproms conform het toegelaten model zijn, omdat men daarvoor dient te beschikken over de check sum van de eprom.
Voor zover verzoeker de wet al heeft overtreden, is in ieder geval sprake van een lichte overtreding, zodat ingevolge vast beleid van verweerder intrekking van de exploitatievergunning achterwege had dienen te blijven. In materiële zin is van een overtreding geen sprake. Het College heeft in zijn uitspraak van 19 maart 1997, AB 1997, 189 bepaald dat: "de eis dat een speelautomaat moet overeenstemmen met een toegelaten model vormt, blijkens paragraaf 4 van de memorie van toelichting, een hoofdpunt van de wettelijke regeling. Die regeling strekt er vooral toe te voorkomen dat de speler door al te grote verliezen wordt benadeeld. De door appellante begane overtredingen ondermijnen de waarborg welke de wetgever voor dat doel nodig heeft geacht."
Uit het onderzoek van het NMI is gebleken dat de betreffende eproms weliswaar niet voorkwamen in het verificatiebestand van Verispect B.V., maar deze volledig voldeden aan de eigenschappen waaraan wel in dat verificatiebestand voorkomende eproms moeten voldoen. Voor wat betreft het gemiddelde verlies per uur, de hoogte van de inzet per spel, het uitkeringspercentage en de spelduur, voldeden de betreffende eproms aan de concrete eisen, waaraan een speelautomaat bij keuring moet voldoen teneinde te waarborgen dat het gemiddelde verlies van een speler binnen sociaal aanvaardbare grenzen blijft.
De benadeling van spelers op andere dan financiële wijze is door verweerder niet aangetoond.
Voor zover verzoeker de Wet heeft overtreden, kan hem deze overtreding niet worden verweten, zodat volgens vast beleid van verweerder intrekking van de vergunning achterwege had dienen te blijven. Verzoeker heeft de betreffende speelautomaat op 29 december 1993 betrokken van een bonafide leverancier van speelautomaten, die er voor heeft ingestaan dat de speelautomaat conform het toegelaten model was. Verzoeker behoefde hier niet aan te twijfelen, aangezien de speelautomaat geen afwijkend uitbetalingsgedrag vertoonde. Het testresultaat van het NMI bevestigt dit laatste.
Indien verzoeker zich zelf had willen vergewissen of de betreffende eproms van het toegelaten model waren, had hij de eproms aan het keuringslaboratorium van het NMI ter hand moeten stellen. Het gaat naar de mening van verzoeker te ver om hem te verwijten dat hij dit niet heeft gedaan.
Verweerder stelt ten onrechte dat de serienummers P2-1 en P2-2 op de eproms bij verzoeker argwaan hadden moeten wekken, omdat deze per definitie niet zouden zijn toegelaten in de betreffende automaat. Er behoeft in het geheel geen verband te bestaan tussen de tekst op een eprom en de sofwareversie op die eprom.
Verweerder had op grond van de bijzondere omstandigheid dat het intrekken van de exploitatievergunning voor verzoeker de facto betekent dat verzoeker als gevolg van het door de gemeente Simpelveld gehanteerde uitsterfbeleid, ook in de toekomst geen automatenhal in die gemeente kan exploiteren, dienen af te zien van intrekking van de vergunning. Dit gevolg van de bestreden besluit staat niet in verhouding met de met dat besluit te dienen doelen en rechtvaardigt derhalve het toepassen van de gevraagde terme de grâce.
De minister heeft bij verzoeker het vertrouwen opgewekt dat niet tot intrekking van de vergunning zou worden overgegaan, maar dat verzoeker in de gelegenheid zou worden gesteld om de betreffende kansspelautomaat in overeenstemming te brengen met de Wet. Inspecteur Keijzer van Verispect B.V. deelde verzoeker tijdens de controle op 12 augustus 1999 mede dat, indien hij nieuwe, toegelaten eproms in de machine zou (laten) inbouwen, de machine weer geëxploiteerd zou mogen worden. Na lang zoeken heeft verzoeker voor de betreffende kansspelautomaat toegelaten eproms gevonden en deze ingebouwd.
Het bestreden besluit beperkt verzoeker ten onrechte in de uitoefening van zijn grondrecht van vrije keuze van arbeid, nu de beweerdelijk door verzoeker begane overtreding aan spelers geen sociaal onaanvaardbare verliezen heeft toegebracht.