3. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Verweerder had grond van artikel 86 van de Gwd tot een hogere tegemoetkoming in de door haar geleden schade moeten komen. Voor de vaststelling van de waarde van de vernietigde karkassen heeft verweerder ten onrechte de kiloprijs per geslacht gewicht op de Utrechtse varkensbeurs te Vleuten (de 'Vleutense' prijs) gehanteerd en niet de door appellante gedeclareerde waarde op basis van de COV/ANP-noteringen voor onderdelen van varkens. In de 'Vleutense' prijs is immers slechts de prijs van gewogen en nog te slachten varkens begrepen. Daarbij is echter nog geen rekening gehouden met interne kosten van de slachterij, zoals kosten van lossen, levend keuren, huisvesten, slachten, keuren na slachten, nabewerken, classificeren, wegen, sorteren, koelen en opslaan.
De COV/ANP-noteringen voor onderdelen daarentegen zijn gebaseerd op de markprijzen van bewerkt varkensvlees gedurende een bepaalde periode en geven derhalve een beter beeld van de waarde van de bewerkte karkassen. Hangende de bezwaarfase heeft appellante bij schrijven van 22 juli 1999 verweerder een berekening doen toekomen betreffende een omrekenslag van bewerkte onderdelen naar karkassen. Uit deze berekening volgt een kostprijs van fl. 3,83, welke ongeveer fl. 1,-- hoger is dan de door verweerder toegepaste 'Vleutense' prijs.
Door uit te gaan van de 'Vleutense' prijs handelt verweerder voorts in strijd met het vertrouwensbeginsel. De Centrale Organisatie voor de Vleessector (COV) was immers met medewerkers van verweerder overeengekomen dat de vergoeding van de vernietigde partijen vlees zou plaatsvinden op basis van de COV/ANP-noteringen. Het bestaan van deze overeenkomst is door verweerder in het bestreden besluit bevestigd. Uit deze overeenkomst heeft appellante het gerechtvaardigd vertrouwen mogen ontlenen dat de tegemoetkoming in door haar geleden schade ook daadwerkelijk op deze COV/ANP-noteringen zou worden gebaseerd. Het gegeven dat later is gebleken dat een COV/ANP-notering voor karkassen van varkens niet bestond, maakt het vorenstaande niet anders, nu bij alle betrokkenen in de branche - en derhalve ook bij de medewerkers van verweerder - bekend is dat COV/ANP-noteringen alleen betrekking hebben op bewerkt vlees. Juist om die reden is door medewerkers van verweerder bewust de afspraak gemaakt dat ook voor de karkassen een schadeloosstelling zal worden betaald op basis van de prijzen voor bewerkt vlees. In ieder geval heeft appellante ervan uit mogen gaan dat medewerkers van verweerder, gelet op hun deskundigheid op veterinair gebied, wisten waarover zij spraken.
Het bestreden besluit is voorts in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, nu verweerder de overeenkomst tot het baseren van de tegemoetkoming in de schade wat betreft de karkassen op de COV/ANP-noteringen niet is nagekomen. Hieraan doet niet af of appellante al dan niet handelingen heeft verricht of nagelaten die zouden kunnen leiden tot een slechtere positie. Overigens heeft appellante wel degelijk kosten gemaakt na aankoop van de karkassen, welke kosten niet zijn verwerkt in de 'Vleutense' prijs.
Verder is het bestreden besluit in strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu in twee - met de situatie van appellante vergelijkbare - gevallen door verweerder bij de vergoeding is uitgegaan van een hogere vergoeding voor de karkassen dan de 'Vleutense' prijs en zelfs hoger dan de COV/ANP-notering. Appellante acht het betoog van verweerder, dat in bedoelde gevallen sprake is geweest van een misslag, niet overtuigend. De keuringsarts van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (hierna: de RVV) te Assen heeft immers uitdrukkelijk verklaard dat hij in één van de bedoelde gevallen de opgegeven partijen heeft gecontroleerd. Gelet op de omstandigheid dat deze controle ook de hoogte van de toegekende prijs voor de partijen heeft betroffen, had verweerder deze hoogte van de prijs moeten zijn opgevallen. Dat dit niet is gebeurd, is opmerkelijk, evenals het feit dat verweerder - voorzover appellante bekend - niet is overgegaan tot terugvordering van de teveel betaalde bedragen.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft zijn standpunt in het bestreden besluit, het verweerschrift en ter zitting - samengevat weergegeven - als volgt verwoord.
Door voor de vernietigde vleesvoorraad van appellante een tegemoetkoming te geven die overeenkomt met de voor de verschillende producten geldende marktprijs op het moment dat de maatregel werd getroffen, heeft verweerder geheel in overeenstemming gehandeld met het bepaalde in artikel 86 van de Gwd. Door appellante is overigens niet betwist dat de vernietigde producten op grond van de marktwaarde zijn gewaardeerd. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat zij heeft afgezien van de mogelijkheid de kantonrechter te verzoeken drie deskundigen te benoemen. Naar het oordeel van verweerder heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat in haar geval sprake is van geweest van dermate uitzonderlijke omstandigheden, dat haar een hogere prijs voor karkassen zou moeten worden vergoed dan de destijds geldende marktprijs op de Utrechtse varkensbeurs. De enkele stelling van appellante dat zij kosten heeft gemaakt ter zake van het slachten en verwerken van varkens, acht verweerder daartoe, gelet op de aard en strekking van artikel 86 van de Gwd, onvoldoende. Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat van appellante had mogen worden verwacht dat enig inzicht zou zijn geboden in de totstandkoming van de door haar gehanteerde karkasprijs. Uit de door appellante bij brief van 22 juli 1999 overgelegde berekeningen heeft verweerder echter geen heldere gegevens ter vaststelling van een karkasprijs kunnen afleiden.
Het besluit om voor het vaststellen van de hoogte van de tegemoetkoming voor karkassen uit te gaan van de notering aan de Utrechtse varkensbeurs is voorts niet in strijd met het vertrouwensbeginsel of het rechtszekerheidsbeginsel. Eind februari, begin maart 1997 heeft weliswaar overleg plaatsgehad tussen vertegenwoordigers van de Productschappen Vee, Vlees en Eieren, de COV en de RVV over de grondslag voor de vergoeding van de vernietigde partijen vlees en vleesproducten, waarbij is afgesproken dat de COV/ANP-noteringen van de verschillende producten als uitgangspunt voor de te verlenen tegemoetkoming zouden kunnen dienen, doch aan de uitkomst van dit overleg kan appellante niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat de tegemoetkoming voor álle soorten vlees zou worden gebaseerd op deze notering. Enige tijd na bedoeld overleg is gebleken dat er geen COV/ANP-notering voor karkassen bestaat. Daarmee was duidelijk dat de hoogte van de tegemoetkoming voor karkassen van varkens niet op een COV/ANP-notering kon worden gebaseerd. Dit laatste was appellante, gelet op de bewoordingen in haar beroepschrift, ook bekend. Bovendien heeft op bedoeld overleg eind februari, begin maart 1997 geen besluitvorming plaatsgevonden over de wijze waarop de hoogte van de tegemoetkoming later zou worden berekend. Voorts is verweerder niet gebleken dat appellante naar aanleiding van vorenbedoeld overleg handelingen heeft verricht of nagelaten die haar in een ongunstigere positie hebben gebracht.
Het bestreden besluit is evenmin in strijd met het gelijkheidsbeginsel. In de door appellante genoemde gevallen is abusievelijk een hogere tegemoetkoming voor karkassen gegeven. Deze waardevaststellingen dienen als misslagen dienen te worden gekwalificeerd. Het gelijkheidsbeginsel gaat niet zo ver dat de waardevaststelling in andere gevallen eveneens op onjuiste wijze zou dienen te geschieden. Overigens ziet verweerder niet in hoe een eventueel geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel ertoe zou kunnen leiden dat aan appellante de COV/ANP-notering voor karkassen zou dienen te worden vergoed, aangezien appellante eveneens heeft aangegeven dat in de door haar genoemde 'gelijke' gevallen verweerder evenmin COV/ANP-noteringen heeft vergoed.