ECLI:NL:CBB:2002:AD9674
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- M.J. Kuiper
- W.A. Doolaard
- F.W. du Marchie Sarvaas
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de inspecteur bij het opleggen van antidumpingheffingen
In deze zaak heeft appellante, een belastingadviseur te Amsterdam, beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken, dat betrekking heeft op een uitnodiging tot betaling van antidumpingheffingen. De uitnodiging tot betaling, gedateerd 18 december 1997, was gebaseerd op een verordening van de Raad van de Europese Unie en betrof een bedrag van € 62.045,20. Appellante betwistte de bevoegdheid van de inspecteur om deze heffingen op te leggen, stellende dat de inspecteur niet bevoegd was om namens de Minister van Economische Zaken op te treden. De inspecteur had in eerdere correspondentie aangegeven dat de uitnodiging tot betaling was gedaan door een onbevoegd bestuursorgaan, wat de rechtsgeldigheid van de heffingen in twijfel trok.
Tijdens de procedure heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven vastgesteld dat de inspecteur, ondanks zijn eerdere tekortkomingen, in zijn latere beslissingen wel degelijk optrad namens de Minister. Het College oordeelde dat de uitnodiging tot betaling niet in stand kon blijven, omdat deze was opgelegd in strijd met de Algemene wet rijksbelastingen en de Douaneregeling. Het College heeft de zaak gegrond verklaard en verweerder opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante tegen de afwijzing van haar verzoek om terugbetaling van de antidumpingrechten. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 644,--, en het griffierecht van € 204,20 diende door de Staat aan appellante te worden vergoed.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van bevoegdheid bij het opleggen van belastingheffingen en de gevolgen van het niet naleven van wettelijke procedures door bestuursorganen. Het College heeft de rechtszekerheid van appellante gewaarborgd door te oordelen dat de eerdere besluiten niet deugdelijke motivering hadden en derhalve niet rechtsgeldig waren.