5. De beoordeling van het verzoek
5.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, hangende bezwaar en indien tegen het te nemen besluit op bezwaar beroep op het College openstaat, de voorzieningenrechter van het College op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.2 Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter valt het bedrijf van verzoekster onder de in artikel 1 van de Winkeltijdenwet neergelegde definitie van winkel. Er is hier immers sprake van een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin goederen aan particulieren worden verkocht. Dat in beperkte mate de gelegenheid wordt geboden deze goederen in de besloten ruimte te consumeren, maakt het vorenstaande niet anders. Het op 24 januari 2002 verzonden besluit is dan ook door verweerders terecht genomen op grond van het bepaalde bij en krachtens de Winkeltijdenwet. Nu tegen het door verweerders genomen besluit op 28 februari 2002 door verzoekster bezwaar is gemaakt en tegen besluiten als het onderhavige ingevolge artikel 10 van de Winkeltijdenwet beroep openstaat op het College, is de voorzieningenrechter van het College bevoegd het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening te behandelen.
5.3 Verzoekster heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Verzoekster heeft niet aangegeven, te minder onderbouwd, hoeveel inkomsten zij derft doordat verweerders geen ontheffing verlenen voor de door haar gewenste nachtelijke openstelling van haar bedrijf. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoekster desgevraagd verklaard niet te weten wat de wekelijkse omzet van het bedrijf is en hoeveel omzet verzoekster stelt mis te lopen doordat dit bedrijf 's nachts niet geopend is als door haar gewenst.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vormt de inhoud van de overgelegde stukken geen aanleiding, niettemin aan te nemen dat een spoedeisend belang aan de zijde van verzoekster aanwezig moet worden geacht. Hierbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
Blijkens de stukken is het cafetaria van verzoekster thans 101 uren per week geopend (vijftien uren op maandag tot en met zaterdag en elf uren op zondag). In dit licht bezien heeft het verzoek om voorlopige voorziening betrekking op een relatief gering aantal uren gedurende welke verzoekster haar cafetaria eveneens wenst te openen.
Verweerders hebben onweersproken naar voren gebracht dat het bedrijf van verzoekster sinds juli 2000 in de nachtelijke uren niet geopend is geweest. Mede bezien in het licht van het feit dat verzoekster zich eerst op 24 september 2001 tot verweerder heeft gewend met een verzoek om ontheffing ten behoeve van nachtelijke openstelling van haar bedrijf, valt niet aanstonds in te zien dat haar belang bij nachtelijke openstelling zodanig spoedeisend is, dat het door verweerders te nemen besluit op het bezwaar van 28 februari 2002 van verzoekster niet kan worden afgewacht. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de hoorzitting zal plaatsvinden op 22 mei 2002 en dat verweerders' gemachtigde ter zitting heeft verklaard dat na de hoorzitting op afzienbare termijn een besluit zal worden genomen.
Het vorenstaande leidt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat het bestaan van een, voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening vereist, spoedeisend belang niet is komen vast te staan of aannemelijk gemaakt.
5.4 Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Het daartoe strekkende verzoek zal dan ook worden afgewezen.
De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.