4. De beoordeling van het verzoek
4.1 Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) juncto artikel 19, eerste lid, Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, hangende de beslissing op bezwaar en indien van de beslissing daarop beroep bij het College openstaat, de voorzieningenrechter van het College een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zulks vereist. Voorzover de daartoe uitgevoerde toetsing in het navolgende een oordeel meebrengt over de zaak ten gronde, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter berust artikel 2.15 Regeling, de bepaling waaraan verweerder de bevoegdheid meent te ontlenen over te gaan tot het (laten) vernietigen van de partijen melkpoeder van verzoekster, op artikel 19, eerste lid, juncto artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, Landbouwwet. Hieruit volgt, gelet op artikel 46 Landbouwwet, dat tegen het door verweerder te nemen besluit op bezwaar naar voorlopig oordeel beroep bij het College openstaat, zodat de voorzieningenrechter zich bevoegd acht tot het behandelen van het onderhavige verzoek.
4.2 Ingevolge artikel 2.15, eerste lid, aanhef en onder a, Regeling is de keuringsdierenarts - blijkens artikel 1.1 Regeling een dierenarts verbonden aan de RVV - bevoegd, in de in artikel 2.15 omschreven gevallen te besluiten tot vernietiging van producten. Het betreft hier een geattribueerde bevoegdheid, die door de keuringsdierenarts qualitate qua wordt uitgeoefend. Derhalve dient de keuringsdierenarts te worden aangemerkt als het verwerende bestuursorgaan in de onderhavige procedure.
4.3 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorzieningen. Op grond van hetgeen verzoekster in dit verband heeft aangevoerd, acht de voorzieningenrechter niet aangetoond dat de schade die verzoekster stelt te zullen lijden indien de partijen melkpoeder worden vernietigd haar in ernstige financiële problemen zal brengen.
Indien verzoekster in de hoofdzaak in het gelijk wordt gesteld, kan zij een vordering tot schadevergoeding instellen. De door verzoekster gestelde omstandigheid dat in dat geval de door haar gemaakte kosten niet volledig zullen worden vergoed, kan niet leiden tot het aannemen van onverwijlde spoed bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorzieningen.
4.4 Voorts overweegt de voorzieningenrechter, in het voetspoor van eerdere uitspraken, dat in beginsel slechts aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening in een zaak als de onderhavige, waar het gaat om een financieel belang, indien, ook zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht, ernstig dient te worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is.
Een situatie als evenbedoeld doet zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter hier niet voor, waarbij het volgende in aanmerking wordt genomen.
Op basis van de thans beschikbare stukken bestaan voorshands voldoende aanwijzingen dat de partijen melkpoeder van verzoekster zijn verontreinigd met (residuen van) chlooramfenicol.
Een beoordeling van de stelling van verzoekster dat artikel 2.15 Regeling in dit geval niet van toepassing is, vergt een nader onderzoek naar het recht, waarvan de uitkomst niet op voorhand duidelijk is. Ook overigens kan, mede gelet op de vele andere geschilpunten van onder meer gemeenschapsrechtelijke aard, niet worden gezegd deze zaak rechtens zo duidelijk ligt dat toewijzing van het verzoek om voorlopige voorzieningen in beeld komt.
Met betrekking tot het beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt de voorzieningen-rechter dat, indien in de hoofdzaak blijkt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat melkpoeder die chlooramfenicol bevat (niet mag maar) moet worden vernietigd, heeft te gelden dat een beroep op het vertrouwensbeginsel er niet toe kan leiden dat wordt gehandeld in strijd met het gemeenschapsrecht of een algemeen verbindend voorschrift naar nationaal recht. Indien in de hoofdzaak blijkt dat verzoeker de partijen melkpoeder op grond van de ter zake geldende regelgeving wél had mogen terugzenden naar de leveranciers en het bestreden besluit derhalve niet in stand kan blijven, wat zoals gezegd niet op voorhand vaststaat, heeft het beroep op het vertrouwensbeginsel geen zelfstandige betekenis.
4.5 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het verzoek om voorlopige voorzieningen moet worden afgewezen.
De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb.