ECLI:NL:CBB:2002:AE6562
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Voorlopige voorziening
- D. Roemers
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag vergunning voor kansspelautomaten in laagdrempelige inrichting
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 augustus 2002 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van A, handelend onder de naam B, tegen de burgemeester van Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een vergunning voor het aanwezig hebben van kansspelautomaten in een laagdrempelige inrichting, zoals gedefinieerd in de Wet op de kansspelen (Wodka). De burgemeester had op 6 februari 2002 de aanvraag van verzoeker afgewezen, omdat de inrichting niet voldeed aan de vereisten voor een hoogdrempelige inrichting, aangezien verzoeker geen vergunning had als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet (Dhw). Verzoeker heeft vervolgens op 17 juli 2002 een verzoek ingediend bij de voorzieningenrechter om het besluit van de burgemeester te schorsen en hem te behandelen alsof hij in het bezit was van de gevraagde vergunning.
De voorzieningenrechter heeft op basis van de ingediende stukken en de relevante wetgeving, waaronder de Wodka en de Dhw, geoordeeld dat verzoeker niet in aanmerking komt voor de gevraagde vergunning. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de inrichting van verzoeker als laagdrempelig wordt aangemerkt, omdat hij niet beschikt over de benodigde vergunning. Dit betekent dat de aanvraag voor de aanwezigheidsvergunning voor de kansspelautomaten terecht is afgewezen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorzieningen dan ook afgewezen, omdat het kennelijk ongegrond was. De president heeft geen termen aanwezig geacht voor een kostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt het belang van het beschikken over de juiste vergunningen voor het exploiteren van kansspelautomaten in horecagelegenheden en de strikte naleving van de wetgeving op dit gebied.