ECLI:NL:CBB:2002:AE7067
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- C.M. Wolters
- M.J. Kuiper
- F.W. du Marchie Sarvaas
- Rechtspraak.nl
Uitspraken over de toekenning van compensatiebedragen en braakleggingsaangiften in het kader van de steunregeling voor producenten van akkerbouwgewassen
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 juni 2002 uitspraak gedaan in de zaken AWB 00/143 en 00/144, waarin appellant, een akkerbouwproducent, in beroep ging tegen besluiten van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. De besluiten betroffen de intrekking van de toekenning van akkerbouwsteun en de terugvordering van eerder uitbetaalde bedragen. De Minister had vastgesteld dat de door appellant opgegeven percelen niet voldeden aan de definitie van akkerland, omdat deze percelen op 31 december 1991 in gebruik waren voor blijvende teelten, zoals appelbomen. Dit was in strijd met de voorwaarden van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen, die stipuleert dat gronden die voor niet-agrarische doeleinden of als blijvend grasland in gebruik waren, niet in aanmerking komen voor steun.
De appellant had steun aangevraagd voor twee percelen, maar na controle door de Algemene Inspectiedienst bleek dat deze percelen niet premiewaardig waren. De Minister heeft daarop de eerder toegekende steun ingetrokken en teruggevorderd. Appellant voerde aan dat hij te goeder trouw had gehandeld en niet op de hoogte was van de voorwaarden, maar het College oordeelde dat de appellant zelf verantwoordelijk was voor het indienen van een correcte aanvraag en dat de regelgeving duidelijk was. Het College concludeerde dat de opgelegde sancties terecht waren, omdat het verschil tussen de opgegeven en de feitelijk geconstateerde oppervlakte meer dan 20% bedroeg.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de aanvrager om zich te vergewissen van de voorwaarden voor steun en bevestigt dat onwetendheid over de regelgeving niet kan leiden tot een uitzondering op de terugbetalingsplicht. Het College verklaarde de beroepen ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.