Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 01/700 11 september 2002
10500 Superheffing
Uitspraak in de zaak van:
A, te B
gemachtigde: C te B,
tegen
het Productschap Zuivel, te Zoetermeer, verweerder,
gemachtigde: mr F.G.P. Diermanse, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Op 28 augustus 2001 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 19 juli 2001.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op de bezwaren van appellant tegen de aan hem bij besluiten van 8 december 2000 over de heffingsperioden 1997/1998 en 1998/1999 op grond van artikel 31, tweede lid, van de Regeling superheffing 1993 (hierna: de Regeling) opgelegde superheffing.
Verweerder heeft op 12 november 2001 een verweerschrift ingediend.
Op 24 juli 2002 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, alwaar partijen, appellant in persoon en bij gemachtigde en verweerder bij gemachtigde, hun standpunten hebben toegelicht. Voor verweerder was voorts aanwezig A.P. van Houten.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EEG) nr. 3950/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van
28 december 1992, tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelprodukten (Pb. 1992, L 405, hierna: Verordening 3950/92) bepaalt, voorzover hier van belang:
"Artikel 2
1. De heffing is verschuldigd over alle hoeveelheden melk of melkequivalent die (…) op de markt worden gebracht en een van de in artikel 3 bedoelde hoeveelheden overschrijden. (…)
2. Wat de leveringen betreft, betaalt de heffingsplichtige koper aan de bevoegde instantie van de Lid-Staat (…) het verschuldigde bedrag, dat hij inhoudt op de prijs die hij voor de melk verschuldigd is aan de producent die de uiteindelijke schuldenaar van de heffing is (…)
Artikel 9
In deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
e) koper: een onderneming (…) die melk of andere zuivelprodukten koopt van de producent
- om deze te bewerken of te verwerken,
- om deze te verkopen aan een of meer bedrijven die melk of andere zuivelprodukten bewerken of verwerken.
g) levering: elke levering van melk of andere zuivelprodukten (…)"
Verordening (EEG) nr. 536/93 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van
9 maart 1993 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor de extra heffing in de sector melk en zuivelprodukten (Pb 1993, L57; hierna Verordening 536/93) luidt, voorzover hier van belang:
"Artikel 7
1. De Lid-Staten nemen alle nodige maatregelen om te waarborgen dat de heffing wordt geïnd op de hoeveelheden melk en melkequivalent die boven een van de in artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 3950/92 bedoelde hoeveelheden op de markt zijn gebracht. Daartoe geldt het volgende:
a) Elke koper die op het grondgebied van de Lid-Staat werkzaam is, wordt door deze Lid-Staat erkend.
Een koper wordt slechts erkend indien hij:
- aantoont handelaar te zijn in de zin van de nationale wetgeving;
(…)
c) De kopers houden gedurende ten minste drie jaar de volgende bescheiden ter beschikking van de bevoegde autoriteit van Lid-Staat: enerzijds een produktboekhouding per tijdvak van twaalf maanden waarin voor elke producent diens naam en adres, de aan het begin en aan het einde van elk tijdvak beschikbare referentiehoeveelheid, de per maand of per periode van vier weken door hem geleverde hoeveelheden melk of melkequivalent en het representatieve en het gemiddelde vetgehalte van zijn leveringen worden vermeld, en anderzijds de handelsdocumenten, de briefwisseling en andere aanvullende gegevens als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 4045/89 van de Raad (5) om de bovenbedoelde produktboekhouding te kunnen controleren.
d) De koper is verantwoordelijk voor de boeking uit hoofde van de regeling inzake de extra heffing van alle aan hem geleverde hoeveelheden melk en/of andere zuivelprodukten in dit verband houdt hij de lijst van kopers en van de melk of andere zuivelprodukten be- of verwerkende bedrijven die hem melk of andere zuivelprodukten hebben geleverd, alsmede een overzicht van de per maand door elke leverancier geleverde hoeveelheid, gedurende ten minste drie jaar ter beschikking van de bevoegde autoriteit."
(…)."
De Regeling superheffing 1993 (Stcrt. 1993, 60) bepaalt voorzover hier van belang:
" Artikel 1
Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder (…) koper, (…) levering, (…) hetgeen daaromtrent in artikel 9 van Verordening (EEG) nr. 3950/92 (…) is bepaald.
Artikel 2
1. De koper is ter zake van de hoeveelheid melk, of het equivalent daarvan, welke hem wordt geleverd en die zijn heffingvrije hoeveelheid overschrijdt, een heffing verschuldigd.
(…)
Artikel 10
Het is een koper verboden melk of het equivalent daarvan afkomstig van een producent geleverd te krijgen als hij niet door het productschap erkend is als koper.
(…)
Artikel 31
1. De koper (…), die ingevolge de artikelen 2, 3 of 4 een heffing verschuldigd is of kan worden, is verplicht conform het bepaalde in artikel 7 van Verordening (EEG) nr. 536/93 en conform de door het productschap gestelde regelen een administratie te voeren.
2. Het productschap kan ambtshalve de afgeleverde hoeveelheden vaststellen, indien de verplichtingen uit het eerste lid (…) niet of, naar het oordeel van het productschap, onvoldoende worden nageleefd."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Naar aanleiding van een door verweerder geconstateerde extreme schommeling in het patroon van de melklevering van appellant aan zuivelfabriek Nestlé over het superheffingjaar 1997/1998 heeft de AID een onderzoek ingesteld.
- Blijkens het naar aanleiding van dit onderzoek op 18 augustus 1999 opgemaakte bedrijfscontrolerapport heeft appellant op 15 april 1999 onder meer het navolgende verklaard:
" De melk die meer is aangeleverd dan het normale ophaalpatroon is aangeleverd door een "weidetank". Dit alles op ons bedrijf te D waar wij normaal melken . (….) De berekening die u mij voorlegt zal ongeveer kloppen circa 26.000 kg meer dan in 1997/1998. Ik ga daarmee akkoord. Ik heb geen administratie bijgehouden hoeveel liters het geweest zijn. Ik wil niet zeggen wie de melk geleverd heeft. Ik heb die melk gekregen. Ik heb het niet gekocht. (….) In het superheffingsjaar 1998/1999 is er niet meer geleverd dan de eigen melk. (….) Iemand anders had melk over. Ik tekort. Je helpt zo elkaar.
Andersom had ik "hem" geholpen. Die ander had teveel, ik te weinig.(…)"
- Blijkens hetzelfde AID- rapport heeft appellant op 17 augustus 1999 onder meer het volgende verklaard.
" Wat de melkafleveringen/afwijkende leveringen einde superhefjaar 1998/1999 betreft kan ik zeggen dat dezelfde situatie zich heeft voorgedaan dan in het jaar 1997/1998. Die 22.432 kg meer levering, die u hebt berekend, vind ik wel wat veel. Ik zal de melkgeldafrekeningen van de perioden 8 t/m 12 van 1999 laten zien. (…) In beide perioden heb ik aan het einde van het superheffingsjaar niet extra meer of minder melkkoeien gekocht of verkocht. De melkafleveringen zouden dan ook onregelmatig geweest moeten zijn. Ik ga akkoord met jullie manier van berekenen.(…) In mijn boekhouding staat niets over de extra melk vermeld of verantwoord.. Ik besef nu dat ik alsnog de superheffing moet betalen over de extra geleverde melk. Maar dit geeft mij geen aanleiding om alsnog de naam/namen bekend te maken van de producent van deze extra melk. Ik heb wel eerst de extra opbrengst gehad."
- Op basis van het AID rapport heeft verweerder bij twee besluiten van 8 december 2000 ambtshalve berekend dat appellant over de heffingsperiode 1997/1998 en 1998/1999 van een andere veehouder onderscheidenlijk 34.365 kg en 21.146 kg melk heeft ontvangen. Dit resulteert in een aan appellant als koper opgelegde superheffing van fl. 27.340,79 voor 1997/1998 en fl. 16.603,84 voor 1998/1999.
- Op 16 januari 2001 heeft appellant een bezwaarschrift ingediend tegen genoemde besluiten van 8 december 2000.
- Nadat appellant zijn bezwaren heeft toegelicht tijdens een op 29 juni 2001 gehouden hoorzitting heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit houdt onder meer het volgende in.
" (…) U bestrijdt niet dat u in de heffingsperiodes 1997/1998 en 1998/1999 melk van producenten heeft ontvangen. Hiervan heeft U geen administratie bijgehouden. Er is geen opgave gedaan van door u ontvangen melk. U heeft daarmee gehandeld in strijd met artikel 31, lid 1, Regeling superheffing 1993. Dit betekent dat de COS bevoegd is om de hoeveelheid van de aan u geleverde melk vast te stellen. De COS heeft, naar ons oordeel, aan de hand van in uw administratie aanwezige gegevens en gegevens in de administratie van de fabriek, de hoeveelheid van de door u van producenten ontvangen melk op een redelijke en verantwoorde wijze vastgesteld.
Op grond van artikel 2 van de Regeling superheffing 1993 is een koper, in de zin van artikel 9, onder e, van Verordening (EEG) nr. 3950/92, over door hem van producenten ontvangen melk een heffing verschuldigd over de overschrijding van zijn heffingvrije hoeveelheid. U beschikt niet over een heffingvrije hoeveelheid als koper van melk.
Volgens jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is ook sprake van levering aan een koper indien de overdracht van de melk om niet geschiedt.
Gezien het vorenstaande is terecht aan u een heffing opgelegd over de ambtshalve vastgestelde leveringen in de heffingsperiode 1997/1998 en 1998/1999. (…)"
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Verweerder gaat er ten onrechte van uit dat appellant als koper in de zin van artikel 9, sub e, van Verordening (EEG) nr. 3950/92 kan worden aangemerkt. Er is immers helemaal geen melk gekocht. De ontvangen melk werd om niet verkregen van een melkveehouder die met een dreigende overschrijding van zijn quotum te maken kreeg.
Op het bedrijf van appellant dreigde een onderschrijding van het toegekende quotum. Aangezien de een dus te veel melk had en de ander te weinig is de gevolgde handelwijze eigenlijk een vriendendienst. Niet uit te sluiten is dat in de toekomst appellants bedrijf zal profiteren van eenzelfde vriendendienst. Aangezien aldus iedereen binnen het quotum blijft valt niet in te zien waarom de gevolgde handelwijze niet zou mogen.
Daarenboven dient een koper ingevolge artikel 7 van Verordening (EEG) nr. 3950/92 erkend te zijn. Appellant is geen erkend koper en het leidt geen twijfel dat een eventuele aanvraag om erkenning zou zijn afgewezen, omdat appellant op geen enkele wijze voldoet aan de voorwaarden daarvoor.
5. De beoordeling van het geschil
Het geschil spitst zich uitsluitend toe op de vraag of verweerder appellant in verband met in de heffingsperioden 1997/1998 en 1998/1999 aan hem door een (of meer) producent(en) geleverde melk op goede gronden als koper aanmerkt.
Blijkens jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, in het bijzonder het arrest van 29 april 1999, C-288/97 Jurispr. blz I-2575), dient gelet op het doel van de superheffing alsmede het onderscheid tussen referentiehoeveelheden voor rechtstreeks aan de consument verkochte melk en referentiehoeveelheden voor aan een koper geleverde melk en de daarmee samenhangende wijze van heffing, het begrip koper in de Verordening (EEG) nr. 3950/92 ruim te worden uitgelegd.
Reeds gelet op de omvang van de door verweerder - in navolging van de AID - berekende en door appellant niet weersproken hoeveelheden melk die aan appellant zijn geleverd, acht het College niet aannemelijk dat deze leveringen om niet hebben plaatsgevonden. Voorts heeft appellant tegenover de AID verklaard dat hij "eerst" de extra opbrengst voor de aan hem geleverde en aan de fabriek doorgeleverde melk heeft ontvangen en zowel bij de hoorzitting in bezwaar als ter zitting van het College verklaard het melkgeld voor de onderhavige leveringen aan de fabriek ontvangen te hebben. Nu appellant tevens heeft verklaard geen voordeel te hebben genoten van de transacties met een (of meer) anonieme derde(n), acht het College aannemelijk dat tegenover de leveringen aan appellant een tegenprestatie heeft gestaan.
Verweerder heeft appellant dan ook terecht als koper van de onderhavige hoeveelheden melk aangemerkt. De omstandigheid dat appellant niet als koper is erkend kan hieraan niet afdoen.
Het vorenstaande brengt mee dat op appellant de in artikel 7, eerste lid, onder c en d, van Verordening (EEG) nr. 536/93 omschreven verplichting rustte tot het voeren van een boekhouding waaruit de herkomst van de door hem ontvangen melk blijkt.
Vaststaat dat appellant geen boekhouding als voormeld heeft gevoerd en voorts dat hij niet beschikt over een heffingvrije hoeveelheid voor van derden gekochte melk. Tussen partijen is niet in geschil de hoeveelheid van de door appellant gekochte melk. Verweerder heeft dan ook op goede gronden de over deze hoeveelheid opgelegde heffing gehandhaafd.
De conclusie van het vorenstaande is dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr D. Roemers, mr M.J. Kuiper en mr M.A van der Ham in tegenwoordigheid van mr F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 september 2002.
w.g. D. Roemers w.g. F.W. du Marchie Sarvaas