ECLI:NL:CBB:2002:AE8713

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/562
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • B. Verwayen
  • H.C. Cusell
  • B. van Wagtendonk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van schadevergoeding door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

In deze zaak hebben appellanten A en B, beiden handelend in maatschapsverband, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Dit besluit, genomen op 5 juni 2001, verklaarde het bezwaar van appellanten tegen een eerdere afwijzing van hun verzoek om schadevergoeding niet-ontvankelijk. De procedure begon op 17 juli 2001, toen het College het beroepschrift ontving. De zaak werd behandeld op 16 juli 2002, waar de gemachtigden van beide partijen hun standpunten toelichtten.

De grondslag van het geschil ligt in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwd), waarin de Minister bevoegd is om maatregelen te nemen ter voorkoming van besmettelijke dierziekten. Appellanten stelden dat hun runderen onterecht waren getuberculineerd, wat hen schade had berokkend. De Minister had echter in zijn besluit gesteld dat de brief van 20 september 2000, waarin het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt. Dit betekende dat er geen mogelijkheid was voor bezwaar of beroep.

Het College oordeelde dat de tuberculinatie van de runderen een feitelijke handeling was en geen publiekrechtelijke rechtshandeling die onder de Awb viel. De appellanten konden hun schadevergoeding enkel via de burgerlijke rechter vorderen. Het College verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 19 september 2002, waarbij de rechters B. Verwayen, H.C. Cusell en B. van Wagtendonk betrokken waren, met mr. B. van Velzen als griffier.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 01/562 19 september 2002
11246
Uitspraak in de zaak van:
A en B, beiden te X, handelend in maatschapsverband, appellanten,
gemachtigde: mr E.E.M. van Schaijk-Böhm, advocaat te Veghel,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, verweerder,
gemachtigde: mr L.P. de Wit, werkzaam op verweerders ministerie.
1. De procedure
Op 17 juli 2001 heeft het College van appellanten een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van 5 juni 2001 van verweerder. Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellanten tegen de brief van 20 september 2000, waarbij verweerder afwijzend heeft beslist op een door appellanten ingediend verzoek om schadevergoeding, niet-ontvankelijk verklaard.
Op 20 september 2001 heeft het College van verweerder een verweerschrift ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2002, alwaar de hierboven genoemde gemachtigden de standpunten van partijen nader hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In artikel 17, eerste lid, Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: Gwd) wordt onder meer bepaald dat de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: de Minister) maatregelen kan bevelen ter voorkoming van besmetting van dieren met een besmettelijke dierziekte.
Artikel 21, eerste lid, Gwd bepaalt onder meer dat een door de Minister aangewezen ambtenaar de burgemeester zo spoedig mogelijk meedeelt welke maatregelen tot bestrijding van de ziekte door hem nodig worden geacht. Artikel 22 Gwd bevat een opsomming van deze maatregelen.
Ingevolge artikel 91 Gwd kan schade, veroorzaakt door de toepassing van maatregelen als bedoeld in artikel 17 of 21, in door de Minister te bepalen bijzondere gevallen geheel of gedeeltelijk uit het Diergezondheidsfonds worden vergoed.
Artikel 114, eerste lid, Gwd bepaalt dat de door de Minister aangewezen ambtenaren zijn belast met het toezicht op de naleving van de wet en de daarop berustende bepalingen en met de opsporing van besmettelijke dierziekten. Op grond van deze bepaling heeft de Minister onder meer de ambtenaren van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (hierna: RVV) aangewezen.
Onder besluit wordt ingevolge artikel 1:3, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij besluit van 18 januari 2000 zijn de dieren op het bedrijf van appellanten verdacht verklaard van rundertuberculose. In de bijlage bij dit besluit is aangegeven dat alle op het bedrijf aanwezige runderen van zes weken en ouder door middel van tuberculinatie nader onderzocht zullen worden.
- Op 9 februari 2000 zijn de runderen van appellanten getuberculineerd door medewerkers van de RVV, waarna de vier positief geteste runderen opnieuw zijn getuberculineerd door medewerkers van de RVV. De uitslag van deze tweede test was negatief, waarna de verdenking van rundertuberculose is opgeheven.
- Bij brief van 18 augustus 2000 hebben appellanten de RVV aansprakelijk gesteld voor de schade die zij naar eigen zeggen hebben geleden door de rundertuberculinatie.
- Bij brief van 20 september 2000 heeft verweerder het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
- Op 30 oktober 2000 hebben appellanten bij verweerder bezwaar gemaakt tegen de brief van 20 september 2000.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en het verweer
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellanten niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 20 september 2000 zijns inziens niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb waartegen bezwaar en beroep openstaat.
In het bestreden besluit heeft verweerder gewezen op een uitspraak van 6 mei 1997 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AB 1997, 229; te raadplegen op www.rechtspraak.nl onder LJN AA6762), waarin is overwogen dat de bestuursrechter slechts bevoegd is tot kennisneming van een beroep tegen een zuiver schadebesluit, indien hij ook bevoegd is te oordelen over het beroep tegen de schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf.
De volgens appellanten schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid is in dit geval de rundertuberculinatie. Tuberculinatie is een feitelijke handeling, uitgevoerd in het kader van de opsporing van besmettelijke dierziekten, genoemd in artikel 114, eerste lid, Gwd en is niet gericht op enig rechtsgevolg. Tuberculinatie is derhalve geen besluit als bedoeld in artikel 1:3 Awb, zodat de beslissing
op het verzoek van appellanten om schadevergoeding evenmin vatbaar is voor bezwaar en beroep.
De verwijzing naar de uitspraak van 16 november 1999 van het College (AB 2000, 48; www.rechtspraak.nl, LJN AB2635) kan appellanten niet baten: in dat geval ging het om een maatregel als bedoeld in artikel 22 Gwd, terwijl hier als gezegd sprake is van feitelijk handelen op grond van artikel 114, eerste lid, Gwd.
Indien het bezwaar wel ontvankelijk zou zijn geweest, zou het door verweerder ongegrond zijn verklaard, aangezien tuberculinatie geen maatregel is op grond van artikel 17 of 21 Gwd. Tuberculinatie werkt niet preventief (artikel 17 Gwd) en dient evenmin ter bestrijding van een besmettelijke dierziekte (artikel 21 Gwd). Gelet hierop is een tegemoetkoming in de schade op de voet van artikel 91 Gwd, in welke bepaling wordt verwezen naar de artikelen 17 en 21 Gwd, niet aan de orde.
4. Het standpunt van appellanten
Appellanten hebben onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
In zijn uitspraak van 16 november 1999 heeft het College geoordeeld dat de wetgever besluiten op grond van de Gwd over een tegemoetkoming in de schade als gevolg van maatregelen heeft losgekoppeld van de besluitvorming over die maatregelen zelf. Dit betekent dat de brief van 20 september 2000 van verweerder wel degelijk voor bezwaar en beroep vatbaar is, nu tuberculinatie dient te worden aangemerkt als een maatregel in de zin van artikel 21 Gwd.
5. De beoordeling van het beroep
5.1 Naar het oordeel van het College betreft het tuberculineren van runderen, dat strekt tot opsporing van de zoönose rundertuberculose, een louter feitelijk handelen en kan een aankondiging dat tot tuberculinatie zal worden overgegaan niet worden aangemerkt als een op enig rechtsgevolg gerichte rechtshandeling. De omstandigheid dat artikel 114, eerste lid, Gwd een voorschrift bevat inzake de aanwijzing van ambtenaren die met de opsporing van dierziekten zijn belast, impliceert niet dat een schriftelijke aankondiging als evenvermeld, van een zodanige ambtenaar een publiekrechtelijke rechtshandeling betreft, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, Awb. Van een voor bezwaar of beroep vatbaar besluit in de betekenis van genoemd artikellid is in dit verband derhalve geen sprake.
Het voorafgaande brengt, gelet op de jurisprudentie inzake schadebesluiten, met zich dat tegen de brief van 20 september 2000, waarbij verweerder afwijzend heeft beslist op het door appellanten ingediende verzoek om vergoeding van de schade die zij stellen te hebben geleden door de tuberculinatie, geen bezwaar en beroep kan worden ingesteld.
Anders dan appellanten stellen, doet de uitspraak van 16 november 1999 van het College niet af aan de niet-ontvankelijkheid van hun bezwaar. In de betreffende zaken was sprake van maatregelen op grond van artikel 21 juncto artikel 22 Gwd, in welk geval hoofdstuk VIII, afdeling 2, Gwd voorziet in besluitvorming omtrent tegemoetkoming in de schade. Van - specifieke - maatregelen, voorzien in de artikelen 21 en 22 Gwd, is hier geen sprake: deze bepalingen zien niet op handelingen ter opsporing, maar op maatregelen ter bestrijding van besmettelijke dierziekten.
Onder verwijzing naar artikel 8:71 Awb stelt het College vast dat appellanten hun vordering tot vergoeding van de in geding zijnde schade uitsluitend bij de burgerlijke rechter kunnen instellen.
5.2 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep van appellanten ongegrond dient te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr B. Verwayen, mr H.C. Cusell en mr B. van Wagtendonk, in tegenwoordigheid van mr B. van Velzen, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 september 2002.
w.g. B. Verwayen w.g. B. van Velzen