5. De beoordeling van het geschil
5.1 Tussen partijen is ten eerste in geschil of verweerder zijn nieuwe beslissing op appellants bezwaar heeft kunnen baseren op een additionele satellietopname die eerder niet beschikbaar was.
Appellant meent van niet, reeds omdat volgens hem het hanteren van andere dan door de Europese Commissie aangeleverde satellietopnames voor de vaststelling of een perceel akkerland is, in strijd is met richtlijnen van deze commissie.
Het College kan appellant in dit betoog niet volgen. Het is ingevolge artikel 10 EG immers aan de lidstaten controlemaatregelen te nemen om de nakoming te verzekeren van de verplichtingen die voortvloeien uit EG-regelgeving zoals de hiervoor in paragraaf 2.1 vermelde verordeningen. Artikel 10 EG laat de lidstaten vrij in de keuze van deze maatregelen. Dat de Europese Commissie hiertoe controlemiddelen als satellietopnames ter beschikking stelt, sluit op zich zelf rechtens nog niet uit dat de lidstaten ook andere controlemiddelen aanwenden, met name niet in het geval als aan de orde in dit geding, dat uit die ter beschikking gestelde satellietopnames niet valt af te leiden dat een perceel voldoet aan de communautaire definitie van akkerland. Van een specifieke europeesrechtelijke bepaling die verweerder verbiedt om subsidieaanvragen voor akkerbouwgewassen te toetsen aan andere dan door de Europese Commissie aangeleverde satellietopnames, is geen sprake.
Voorts overweegt het College als volgt.
Naar vaste rechtspraak staat de omstandigheid dat verweerder in voorgaande jaren de aanvragen minder fijnmazig heeft gecontroleerd en daarbij een perceel heeft aangemerkt als akkerland, er niet aan in de weg dat verweerder een volgende aanvraag toetst aan meer gedetailleerde controlegegevens als bedoelde satellietopnames die inmiddels te zijner beschikking zijn gekomen, en bij zijn beslissing op deze aanvraag op grondslag van deze gegevens terug te komen van zijn conclusie in voorgaande jaren. In dit verband heeft het College tevens overwogen dat de aanvrager de gelegenheid moet worden geboden in bezwaar aannemelijk te maken dat het perceel waarop bedoelde satellietopnames betrekking hebben, wel degelijk als akkerland is gebruikt in de referentiejaren 1987 tot en met 1991, waarbij in aanmerking dient te worden genomen dat de bewijspositie van appellant slechter kan zijn geworden door het verstrijken van de tijd sinds de referentieperiode.
De aard van de bezwarenprocedure die tot een volledige heroverweging noopt, brengt mee dat een bestuursorgaan andere feiten aan zijn beslissing op bezwaar ten grondslag kan leggen, dan die waarop de afwijzing bij het primaire besluit was gebaseerd. Deze volledige, zich tot eventuele andere feiten uitstrekkende heroverweging ingevolge de Algemene wet bestuursrecht schaadt niet de rechtszekerheid van de bezwaarde die om heroverweging verzoekt door het maken van bezwaar. Appellants beroep op het rechtszekerheidsbeginsel treft derhalve geen doel
Gesteld noch gebleken is dat appellant in zijn procespositie is geschaad doordat verweerder een andere satellietopname bij zijn nieuwe heroverweging van de afwijzing heeft betrokken.
In het licht van deze overwegingen en van hetgeen appellant heeft aangevoerd, valt niet in te zien dat verweerder het bestreden besluit van 13 november 2001 niet heeft kunnen baseren op een andere satellietopname, na te hebben vastgesteld dat de satellietopname van 30 november 1991, waarop zijn eerdere besluit van 4 mei 2000 steunde, niet uitsluit dat op 21 oktober daaraan voorafgaand maïs op perceel 5 is geoogst.
5.2 Appellant heeft voorts de geldigheid in twijfel getrokken van (de datering van) de additionele satellietopname van 2 september 1991 en de analyse van deze satellietopname door GeoRas. Het College ziet geen aanleiding deze twijfel te delen.
Appellant heeft geen concrete feiten of argumenten aangevoerd die objectieve twijfel doen rijzen aan de geldigheid van genoemde satellietopname.
Dat, naar appellant heeft gesteld, verweerder eerder het bestaan van andere satellietopnames zou hebben ontkend, mist feitelijke grondslag.
De omstandigheid dat verweerder deze satellietopname niet eerder aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd, is op zich zelf geen reden voor zodanige, objectieve twijfel.
Gezien de geofysisch niet bestreden uitleg die drs M. Honig van GeoRas ter zitting heeft gegeven aan de hand van een aldaar overgelegde fotografische weergave van de satellietopname van 2 september 1991 met een hogere resolutie, heeft verweerder naar het oordeel van het College voldoende aannemelijk doen maken dat blijkens die opname perceel 5 op die datum met gras, althans met een ander gewas dan maïs is begroeid geweest. Op bedoelde foto onderscheidt perceel 5 zich qua kleur van de percelen 1, 2, 4, 7 en 8, overeenkomstig de eerder overgelegde foto van die satellietopname, maar met scherper begrenzingen die het gevolg zijn van een hogere resolutie naar drs M. Honig heeft toegelicht.
5.3 Vervolgens is de vraag aan de orde of aan de stellingen van appellant en de door hem overgelegde verklaringen voldoende gewicht toekomt om de hiervoor bedoelde, door verweerder uit de satellietopname van 2 september 1991 getrokken conclusie ter zijde te stellen. Het College beantwoordt deze vraag ontkennend op grond van de volgende overwegingen.
De facturen van de loonwerker aan appellant voor het poten en behandelen van maïs op 4.25 ha bevatten geen specificatie naar percelen, en kunnen derhalve zeer goed andere - blijkens vermelde satellietopname wel met maïs bebouwde - percelen en niet perceel 5 betreffen. Aan de nadien bijgeschreven verklaring van de loonwerker dat de oppervlakte van 4.25 ha inclusief perceel 5 is, komt niet de betekenis toe die appellant hieraan toegekend wil zien, reeds bij gebreke van enige aanwijzing waarop die naderhand bijgeschreven verklaring is gebaseerd.
Ook de verklaringen dat in 1991 een perceel achter de in aanbouw zijnde woning met maïs was bebouwd, kunnen op andere grond dan perceel 5 betrekking hebben. Immers, de door appellant aangewezen achterzijde van bedoelde woning kijkt niet alleen uit op perceel 5, maar ook op het aansluitende perceel 4, waarop blijkens de satellietopname van
2 september 1991 wel maïs werd geteeld en dat volgens appellant veel zicht aan de woning ontnam.
Ter zitting heeft appellant desgevraagd nog verklaard dat perceel 8, waarop in 1991 maïs stond, toen van de buren was, waaruit zou volgen dat de 4.25 ha waarop in 1991 blijkens genoemde rekeningen van de loonwerker aan appellant maïs is geteeld, niet perceel 8 heeft omvat. Deze verklaring acht het College echter onvoldoende consistent, immers in strijd met het door appellant eerder bij pleidooi gestelde dat hij zeker weet dat hij in 1991 op de aaneengesloten percelen 5, 4 en 8 maïs heeft verbouwd.
5.4 Nu op grond van de voorgaande overwegingen het beroep ongegrond dient te worden verklaard, kan het College in het midden laten welke betekenis toekomt aan de satellietopname van 29 oktober 1991, die verweerder eerst ter zitting van het College heeft overgelegd.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.