6. De beoordeling van het geschil
Het bestreden besluit behelst de handhaving in bezwaar van de intrekking en terugvordering van restitutie wegens overschrijding van de bij Verordening 3665/92 voorgeschreven uitvoertermijn en is derhalve gebaseerd op artikel 9, tweede lid, van de In- en uitvoerwet.
Ingevolge artikel 118, eerste lid, van de In- en uitvoerbeschikking landbouwgoederen 1981, zoals dit ten tijde van belang luidde, is onder meer de bevoegdheid tot het toekennen van restitutie overgedragen aan het bestuur van het in kolom 2 van bijlage I als bevoegde instantie aangewezen productschap. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt onder de bevoegdheid tot het verlenen van restituties begrepen de bevoegdheid om restitutie te verlenen bij wijze van vooruitbetaling, alsmede de bevoegdheid om op de voet van artikel 9 van de In- en uitvoerwet een restitutie in te trekken.
In onderdeel III van bijlage I bij de In- en uitvoerbeschikking landbouwgoederen 1981 is met betrekking tot alle goederen die vallen onder de basisverordening met betrekking tot slachtpluimvee (Verordening 2777/75) het Productschap Pluimvee en Eieren als het bevoegde productschap aangewezen.
Nu het bestreden besluit, dat is genomen door het Productschap voor Vee en Vlees, betrekking heeft op restitutie met betrekking tot de uitvoer van bevroren kuikens, is dit besluit niet genomen door de daartoe bevoegde instantie. Reeds op deze grond is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
Het bestreden besluit is ondertekend door E, die zowel voorzitter is van het bestuur van het Productschap Vee en Vlees als van dat van het Productschap Pluimvee en Eieren. Indien dit besluit overigens rechtmatig zou zijn, zou het College in deze omstandigheid aanleiding kunnen vinden de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
Hiervan is echter geen sprake, waartoe als volgt wordt overwogen.
Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op de grondslag daarvan een heroverweging plaats van het bestreden besluit. In artikel 7:12, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de beslissing op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van die beslissing wordt vermeld.
In het door appellante in bezwaar bestreden besluit van 26 mei 2000 is de intrekking en terugvordering van een bedrag van fl. 9.325,16 van de aan appellante verleende restitutie uitsluitend gebaseerd op overschrijding van de maximale uitvoertermijn.
Appellante heeft hiertegenover in bezwaar - evenals in beroep - gesteld dat de aan haar in verband met de onderhavige uitvoer in 1995 betaalde restitutie reeds verminderd is wegens overschrijding met twee, respectievelijk drie dagen, van de ingevolge Verordening 3665/87 geldende maximale uitvoertermijn.
Het College constateert dat verweerder in het bestreden besluit, voorzover dit betrekking heeft op voormeld bezwaar van appellante, hierop in het geheel niet is ingegaan.
In dit besluit is, voorzover hier van belang, uitsluitend geconstateerd dat noch de termijnoverschrijdingen noch de hoeveelheden, waarvoor van termijnoverschrijding sprake is, door appellante zijn betwist.
In het verweerschrift is vervolgens vermeld dat de eigenlijke reden van de intrekking en terugvordering is gelegen in een onjuiste berekening van de aan appellante betaalde restitutie, die te wijten is aan een fout in het geautomatiseerde systeem voor die gevallen waarin sprake is van een naar bestemming gedifferentieerde restitutie en termijnoverschrijding.
Daargelaten dat deze omstandigheid pas is vermeld na de totstandkoming van het bestreden besluit, merkt het College op dat de gemachtigde van verweerder er ter zitting niet in is geslaagd inzichtelijk te maken dat, en op welke wijze, hierin daadwerkelijk de reden van de gestelde betaling van teveel restitutie aan appellante is gelegen. Noch de hiervoor in rubriek 2 vermelde fax van 14 maart 1996 noch de door appellante overgelegde nota van
7 februari 1996 bieden aanknopingspunten voor de juistheid van de nadere stelling van verweerder.
Ter zitting is voorts gesteld dat zowel de termijnoverschrijding als de fout in het geautomatiseerde rekensysteem van verweerder ten grondslag liggen aan de teveel betaalde restitutie. Ook dienaangaande heeft de gemachtigde van verweerder echter geen duidelijkheid kunnen verschaffen.
Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit in strijd met zowel artikel 7:11, eerste lid, als artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, zodat het besluit ook om die reden niet in stand kan blijven.
Derhalve zal alsnog door de bevoegde instantie op het bezwaar van appellante beslist moeten worden.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.