ECLI:NL:CBB:2002:AF1177

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/866
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • D. Roemers
  • R.P.H. Rozenbrand
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij inzake EG-steunverlening akkerbouwgewassen

In deze zaak heeft appellante, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, verweerder, dat op 1 oktober 2001 is genomen. Dit besluit betreft de afwijzing van een aanvraag voor EG-steunverlening voor akkerbouwgewassen, ingediend op 12 mei 2000. De Minister had eerder op 11 december 2000 aan appellante meegedeeld dat haar aanvraag onvolledig was en dat er geen subsidie kon worden toegekend. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De procedure heeft geleid tot een zitting op 20 september 2002, waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.

De kern van het geschil draait om de vraag of appellante een duidelijke vergissing heeft gemaakt in haar aanvraag. Appellante stelt dat zij voor bepaalde percelen akkerbouwsubsidie had willen aanvragen, maar dat zij per abuis verkeerde bijdragecodes heeft ingevuld. De Minister heeft echter betoogd dat de aanvraag zelf geen tegenstrijdigheden vertoont en dat de handgeschreven notitie van appellante, waarin zij haar aanvraag aanvult, niet kan worden meegewogen omdat deze na de uiterste wijzigingsdatum is ingediend.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft geoordeeld dat de aanvraag niet tijdig en correct was ingediend en dat er geen sprake was van een duidelijke vergissing die wijziging van de aanvraag mogelijk zou maken. Het beroep van appellante is ongegrond verklaard, en het College heeft geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 1 november 2002.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No. AWB 01/866 1 november 2002
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: C,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr B.T. Goerdat, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Op 9 november 2001 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 1 oktober 2001.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen een besluit van 11 december 2000, waarbij aan appellante op grond van haar aanvraag van 12 mei 2000 geen bijdrage werd toegekend als voorzien in de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling), ongegrond verklaard.
Appellante heeft haar beroep nader aangevuld bij brieven van 8 november 2001 en 24 december 2001.
Verweerder heeft op 6 februari 2002 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2002, waarbij partijen bij monde van hun gemachigden hun standpunt hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Bij Verordening (EEG) nr. 3887/92, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 229/95 (hierna: de Verordening), is onder meer het volgende bepaald:
" Artikel 4
(…)
2.a. De steunaanvraag "oppervlakten" mag na de uiterste datum voor de indiening ervan worden gewijzigd op voorwaarde dat de bevoegde autoriteiten de wijziging uiterlijk op de data als bedoeld in de artikelen 10,11 en 12 van Verordening (EEG) nr. 1765/92 van de Raad ontvangen.
(…)
Artikel 5bis
Onverminderd de voorschriften van de artikelen 4 en 5 kan een steunaanvraag in geval van een door de bevoegde instantie erkende klaarblijkelijke fout, na de indiening op elk moment worden aangepast."
In 2000 was de uiterste datum waarop wijzigingen dienden te zijn ontvangen 9 juni.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden vast komen te staan..
- Appellante heeft op 12 mei 2000 met gebruikmaking van een hiervoor bestemd formulier een Aanvraag oppervlakten 2000 ingediend. Het aanvraagformulier heeft betrekking op in totaal 38 percelen.
- Op het aanvraagformulier geeft appellante met betrekking tot de percelen 1 tot en met 6 als gewascode 233 (wintertarwe) en als bijdragecode 800 (voederareaal) op, met betrekking tot de percelen 10 en 22 geeft appellante als gewascode 259 (snijmaïs) en als bijdragecode 805 (voederareaal) op.
- Vraag 4 op het aanvraagformulier luidende "Vraagt U in 2000 ook dierlijke EG-premies aan?" wordt door appellante met ja beantwoord.
- Bij schrijven van 20 juli 2000 heeft de teammanager van het agentschap LASER van verweerders ministerie (hierna : de teammanager) aan appellante medegedeeld dat haar aanvrage onvolledig en/of (deels) onjuist was. De teammanager verwees hierbij naar een bijlage waarin hij had aangegeven op welke wijze de aanvraag moest worden aangevuld/aangepast. Deze bijlage luidt onder meer als volgt:
" Op de volgende punten is uw aanvraag onvolledig en/of onjuist:
BEDRIJFSKAART
h Er is/zijn geen bedrijfskaart(en) bij de aanvraag gevoegd.
h De percelen zijn niet duidelijk omlijnd, de grenzen tussen de verschillende gewassen zijn niet duidelijk te zien.
h De volgnummers zijn niet of niet volledig op de door u bijgevoegde bedrijfskaart(en) aangegeven of de gewaspecelen zijn niet duidelijk ingetekend."
- Op de zich in het dossier bevindende boven bedoelde bijlage staat een handgeschreven notitie van D van onder meer de volgende inhoud:
" Naar aanleiding van uw schrijven heb ik de betreffende kaarten bij gevoegd. De geel ingekleurde percelen die eerder voor premie in aanmerking kwamen (1999) worden dit jaar weer geheel gebruikt voor groen voeder gewas (G.P.S. wintertarwe) maar zal hiermee de totale maximum aantal h.a. wel overschrijden?"
- Bij schrijven van 11 september heeft de teammanager aangegeven op welke wijze de aanvraag naar diens inzicht dient te worden aangepast. De voorgestelde aanpassingen betroffen de percelen 34, 35 en 36.
- Bij schrijven van 11 december 2000 wordt door het agentschap LASER aan appellante onder meer het volgende medegedeeld:
" Akkerbouwsubsidie
U heeft in uw aanvraag geen percelen opgegeven voor een akkerbouwsubsidie. Derhalve leidt uw aanvraag niet tot een subsidie in het kader van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen."
- Op 3 april 2001 dient appellante een bezwaarschrift tegen het in het schrijven van 11 december 2000 vervatte besluit aangaande akkerbouwsubsidie in.
- Na een hoorzitting op 28 augustus 2001 te hebben gehouden heeft verweerder het bestreden besluit genomen
3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerder
Het bestreden besluit houdt - samengevat - het volgende in.
Uit feiten en omstandigheden die appellante aanvoert voor het te laat indienen van het bezwaarschrift is gebleken dat appellante het schrijven van 11 december 2000 niet heeft ontvangen. Verweerder houdt hierom de verzendingsdatum van de copie van het schrijven van 11 december 2000 aan als tijdstip waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift gaat lopen. Het bezwaarschrift is dan ook tijdig ingediend.
Een aanvrager is verantwoordelijk voor het juist invullen van de aanvraag. De gevolgen van een onjuiste opgave dienen hierom voor zijn rekening te blijven tenzij sprake is van een duidelijke vergissing.
Er is sprake van een duidelijke vergissing in de zin van het werkdocument van de Europese Commissie van 11 januari 1999, indien een tegenstrijdigheid in de aanvrage wijst op een duidelijke vergissing.
Hier is geen sprake van een zodanige duidelijke fout. Uit het aanvraagformulier valt niet op te maken dat appellante voor percelen die zij opgaf voor voederareaal akkerbouwsubsidie had willen vragen. Deze opgave wordt nog eens bevestigd bij de beantwoording van vraag 4.
Bij het verweer en ter zitting heeft verweerder hier nog het volgende aan toegevoegd.
De handgeschreven notitie waaruit volgens appellante blijkt van een duidelijke fout is door verweerder na 9 juni, zijnde de uiterste datum waarop een wijziging kon worden aangebracht, ontvangen. De notitie maakt geen onderdeel uit van de aanvraag en kan niet worden meegewogen bij de beoordeling van de aanvraag.
Uit het verslag van de op 28 augustus 2001 gehouden hoorzitting blijkt dat op de hoorzitting ook inhoudelijke vragen zijn gesteld; verweerder ziet de noodzaak van een nadere hoorzitting niet in.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft aangevoerd dat bij het indienen van de aanvraag sprake is geweest van een duidelijke fout. Appellante had voor de percelen 1 tot en met 6 en voor de percelen 10 en 22 akkerbouwsubsidie willen vragen. Zij heeft ten onrechte op het aanvraagformulier de verkeerde bijdragecodes ingevuld. Uit de aanvraag valt af te leiden dat de gedane opgave kennelijk fout was. De duidelijke fout is met name af te leiden uit de notitie van appellante bij haar aanvulling van de aanvraag eind juli 2000, welke aanvulling onderdeel uitmaakt van de aanvraag. Zonder deze aanvulling is de aanvraag immers ook in de ogen van verweerder niet compleet. Deze notitie had voor verweerder dan ook minstens aanleiding moeten zijn om appellante een nadere vraag te stellen, dit te meer omdat verweerder kon weten dat appellante ook in eerdere jaren een akkerbouwbijdrage had ontvangen en nooit eerder voor groenvoedergewassen, waarvoor hij akkerbouwsubsidie kon ontvangen, een beroep heeft gedaan op de Regeling dierlijke EG-premies.
Voor appellante was het voorts volstrekt onlogisch om een beroep te doen op het voederareaal t.b.v. de regeling dierlijke EG-premies omdat de ingevolge deze regeling te premiëren dieren volstrekt niet passen in de bedrijfsvoering van appellante.
Uit het bestreden besluit blijkt niet dat met betrekking tot de inhoudelijke kant op de hoorzitting iets naar voren is gebracht. Als appellante op deze hoorzitting op dit punt niet is gehoord en ook niet heeft aangegeven op dit punt niets meer te hebben toe te voegen, moet zij hiertoe als nog de gelegenheid krijgen.
5. De beoordeling van het geschil
Verweerder heeft er terecht op gewezen dat het aanvraagformulier zelf geen tegenstrijdigheden bevat. Ook appellante gaat hier vanuit. Zij beroept zich ter ondersteuning van haar stelling dat de aanvraag zelf tegenstrijdigheden bevat immers uitsluitend op de handgeschreven notitie van eind juli 2000, welke als zijnde een aanvulling naar haar mening deel uitmaakt van de aanvraag.
Uit artikel 4, tweede lid onder a, van de Verordening volgt dat de aanvraag uiterlijk op de datum als aangeduid in dit artikel onder 2a compleet moet zijn. Hierna is wijziging, waaronder naar het oordeel van het College valt te begrijpen aanvulling, immers niet meer mogelijk. Voor het jaar 2000 was de uiterste datum van wijziging 9 juni 2000. De handgeschreven notitie dateert van eind juli 2000 en maakt dan ook geen onderdeel uit van de aanvraag. Bij de beoordeling van de aanvraag 2000 dient deze notitie buiten beschouwing te blijven.
Aan het bovenstaande kan niet afdoen dat verweerder naar aanleiding van het aanvraagformulier nog nadere vragen heeft gesteld, waarvan hij de beantwoording voor de bepaling van de subsidie nuttig en/of noodzakelijk acht. Deze nadere vraagstelling heeft in ieder geval niet als mogelijk gevolg dat buiten het bereik van de vraagstelling en buiten het bereik van artikel 5 bis van de Verordening, dus in het geval uit de voor de uiterste datum van wijziging ingediende aanvraag niet blijkt dat er sprake is van een door een bevoegde instantie te erkennen klaarblijkelijke fout, nog de mogelijkheid tot aanpassing zou bestaan.
Met betrekking tot de omstandigheden waarop appellante zich overigens beroept ter ondersteuning van haar stelling dat zij in het aanvraagformulier een duidelijke fout heeft gemaakt, te weten de invulling van haar desbetreffende aanvragen uit eerdere jaren en haar bedrijfsvoering, overweegt het College het volgende.
De Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft in een werkdocument van 18 januari 1999, VI/7103/98 Rev2-NL, enkele richtsnoeren inzake manifeste fouten in de zin van genoemd artikel 5 bis vastgesteld. Als manifeste fouten worden in dit werkdocument aangemerkt direct in het oog springende fouten en tegenstrijdigheden, die bij een aandachtiger onderzoek van de in de aanvraag verstrekte gegevens geconstateerd worden, alsmede eigenaardigheden, die betrekking hebben op aanduidingen of nummers van percelen of dieren. Benadrukt wordt dat het moet gaan om identificatiefouten. Fouten met betrekking tot de teelt gelden in beginsel niet als duidelijke fouten. Bij verwisseling van percelen zou een uitzondering gemaakt kunnen worden, mits het niet gaat om een perceel, dat wordt gebruikt als braakgrond of met voedergewassen beteelde oppervlakte.
Het College overweegt dat genoemd werkdocument niet is aan te merken als een verordening, een richtlijn of een beschikking in de zin van artikel 249 EG en dat derhalve aan dit werkdocument niet de verbindende kracht toekomt die verweerder hieraan wenst te verbinden. Naar zijn inhoud betreft dit werkdocument bovendien niet een limitatief systeem van mogelijke gronden om wijziging van de aanvraag na de sluitingdatum toe te laten.
Dit neemt niet weg dat verweerder de bevoegdheid om aan de hand van dit werkdocument en de daaraan voorafgaande, qua strekking vergelijkbare werkdocumenten, binnen de door Verordening (EEG) nr. 3887/92 getrokken grenzen een vaste beleidslijn te ontwikkelen, zeker niet ontzegd kan worden.
Verweerder heeft er terecht op gewezen dat bedoelde omstandigheden verweerder uit het aanvraagformulier niet duidelijk konden zijn zodat uit dien hoofde voor verweerder ook geen aanleiding bestond te twijfelen aan de juistheid van de aanvraag. In het licht van deze overwegingen biedt, hetgeen appellante heeft aangevoerd, geen grond voor het oordeel dat verweerder de aanwezigheid van een klaarblijkelijke fout had moeten erkennen en wijziging van de aanvraag had dienen toe te staan.
Uit het proces-verbaal van de op 28 augustus gehouden hoorzitting blijkt dat op deze zitting ook inhoudelijke vragen aan de orde zijn geweest zodat de hierop gerichte grief, wat hier verder ook van zij, feitelijke grondslag mist.
Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr D. Roemers in tegenwoordigheid van mr R.P.H. Rozenbrand, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 november 2002.
w.g. D. Roemers w.g. R.P.H. Rozenbrand