ECLI:NL:CBB:2002:AF2204

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/1667
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.R. Winter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van taxivergunning op basis van vakbekwaamheid en leidinggeven

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 november 2002 uitspraak gedaan over de weigering van een taxivergunning aan verzoeker sub 1, A, die onder de handelsnaam Taxi 1610 opereert. De aanvraag werd afgewezen door de Minister van Verkeer en Waterstaat op 5 september 2002, omdat niet voldaan zou zijn aan de eis van vakbekwaamheid. Verzoeker sub 1 had B als vakbekwaam leidinggevende aangewezen, maar de minister oordeelde dat B niet permanent en daadwerkelijk leiding gaf aan de onderneming. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar aangetekend en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat verzoeker sub 1 als ware hij in het bezit van een taxivergunning zou worden behandeld totdat op het bezwaarschrift was beslist.

De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 6 november 2002. De kern van het geschil draait om de vraag of B, als vakbekwaam leidinggevende, daadwerkelijk en permanent leiding geeft aan de taxionderneming van verzoeker sub 1. De minister stelde dat de vakbekwaam leidinggevende continu betrokken moet zijn bij de dagelijkse gang van zaken en dat de werkverdeling tussen verzoeker sub 1 en B onduidelijk was. Verzoekers voerden aan dat B wel degelijk aan de eisen voldeed en dat de minister een onduidelijk beleid voerde met betrekking tot de vergunningverlening.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker sub 2, B, niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat zijn belangen niet rechtstreeks bij het besluit waren betrokken. De rechter concludeerde dat de minister niet onterecht had geoordeeld dat niet voldaan was aan de eis van vakbekwaamheid, omdat B niet voldoende betrokken was bij de dagelijkse leiding van de onderneming. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, maar de minister werd wel gelast om binnen vier weken op het bezwaarschrift van verzoeker sub 1 te beslissen.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Enkelvoudige kamer voor spoedeisende zaken
No. AWB 02/1667 13 november 2002
14914 Wet personenvervoer 2000
Vergunning taxivervoer
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:
1. A, h.o.d.n. Taxi 1610, te X; en
2. B, te Y, verzoekers,
gemachtigde: mr. R.A. IJsendijk,
tegen
de Minister van Verkeer en Waterstaat, te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr. M.E.T. van Oostveen, werkzaam bij verweerders ministerie.
1. De procedure
Bij besluit van 5 september 2002 heeft verweerder de aanvraag om een taxivergunning van verzoeker sub 1 afgewezen, op de grond dat niet gesproken kan worden van permanent en daadwerkelijk leidinggeven door de vakbekwaam leidinggevende zodat door de vervoerder niet aan de eis van vakbekwaamheid wordt voldaan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 23 september 2002 een bezwaarschrift ingediend.
Voorts hebben verzoekers bij verzoekschrift van 23 september 2002 aan de voorzieningenrechter van het College verzocht een voorlopige voorziening te treffen, ertoe strekkende dat verzoeker sub 1, zo lang niet op zijn bezwaarschrift is beslist, wordt behandeld als ware hij in het bezit van een taxivergunning.
Op 23 oktober 2002 heeft de voorzieningenrechter van verweerder een schriftelijke reactie op het verzoek om voorlopige voorziening, alsmede de op de zaak betrekking hebbende stukken, ontvangen.
Bij brieven van 7 oktober 2002 en 30 oktober 2002 hebben verzoekers, desgevraagd, de gronden van het verzoek om voorlopige voorziening aangevuld.
De voorzieningenrechter van het College heeft het verzoek behandeld ter zitting van
6 november 2002, waar partijen bij monde van hun gemachtigden aan de hand van de overgelegde pleitnotities hun standpunten nader hebben toegelicht. Aan de pleitnotitie van verzoekers zijn twee niet eerder in het geding gebrachte producties gehecht. Verweerder heeft te kennen gegeven afschriften van deze producties op 5 november 2002 per telefax van verzoekers te hebben ontvangen en geen bezwaar te hebben tegen het betrekken van deze producties bij de beoordeling van het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Wet personenvervoer 2000 (hierna: Wp 2000) is onder meer het volgende bepaald:
" Artikel 4
(…)
2. Het is verboden taxivervoer te verrichten zonder een daartoe verleende vergunning.
(…)
Artikel 9
1. Een vergunning wordt, behoudens in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen, slechts verleend aan een vervoerder die voldoet aan eisen van betrouwbaarheid, kredietwaardigheid en vakbekwaamheid.
(…)
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:
a. de eisen van betrouwbaarheid, kredietwaardigheid en vakbekwaamheid;
(…)"
In § 6 (artikelen 26 tot en met 29) van het Besluit van 14 december 2000, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de Wet personenvervoer 2000 (Besluit personenvervoer 2000, Stb. 2000, 563; hierna: Bp 2000), zijn regels neergelegd als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, aanhef en onder a, Wp 2000.
2.2 Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
- Verzoeker sub 1 heeft door middel van een hiertoe bestemd aanvraagformulier, gedagtekend 8 juli 2002 en door verweerder ontvangen op 12 juli 2002, een aanvraag ingediend voor een taxivergunning ten behoeve van zijn onderneming (eenmanszaak) "Taxi 1610" te X. Volgens opgave in deze aanvraag zal de vakbekwaamheid binnen de onderneming worden ingebracht door verzoeker sub 2, procuratiehouder B te Y.
- Omtrent het procuratiehouderschap hebben verzoekers onderling een overeenkomst gesloten, gedagtekend 9 juli 2002, die, blijkens de tot de gedingstukken behorende akte, voor zover hier van belang, als volgt luidt:
" 3. a. De volmacht die procuratiehouder van ondernemer uit hoofde van deze overeenkomst heeft is onbeperkt qua reikwijdte, doch qua financieel belang beperkt tot € 2.500,- per rechtshandeling, en in duur onbepaald.
b. Ondernemer kan de volmacht van procuratiehouder, mits schriftelijk, intrekken doch zal daartoe een aankondigingstermijn van dertig dagen aanhouden.
c. Procuratiehouder kan de volmacht aan ondernemer teruggeven doch kan dat alleen schriftelijk doen en uitsluitend met een aankondigingstermijn van zestig dagen.
4. Procuratiehouder verplicht zich jegens ondernemer om zijn diensten als procuratiehouder in ieder geval op de volgende gebieden te verlenen:
- het nemen van investeringsbeslissingen, waaronder het aangaan van leasecontracten door ondernemer, inzake personenauto's die als taxi worden ingezet;
- het beoordelen van het onderhoud van taxi's van ondernemer;
- de beoordeling van het voeren van de administratie van ondernemer, waarbij tot de administratie wordt gerekend:
- de financiële administratie;
- de personeelsadministratie;
- de fiscale aangiften;
- het onderhouden van contacten met de IVW, Belastingdienst, Bedrijfsvereniging/LISV, Taxicentrale Amsterdam B.V., althans het toezicht houden op die contacten.
5. Partijen gaan ervan uit dat de tijdsbesteding van procuratiehouder ten behoeve van ondernemer per maand sterk zal fluctueren, maar niet meer dan 8 uur per week in beslag zal nemen. De vergoeding die ondernemer aan
procuratiehouder ter zake de dienstverlening door procuratiehouder zal voldoen, is daarom een vast bedrag per maand en een uurvergoeding voor het aantal uren boven het geschatte maximum aantal. Voor het jaar 2002 is het vaste bedrag per maand € 150,- en is het uurtarief € 30,-. Beide bedragen zijn exclusief 19% BTW. Beide bedragen worden jaarlijks aangepast met de prijsindex die geldt voor de gezinsconsumptie."
- Ten behoeve van de beoordeling van de vergunningaanvraag van verzoeker sub 1 heeft B verweerder een ingevuld formulier "verklaring inbreng vakbekwaamheid", gedagtekend 15 augustus 2002, doen toekomen. Dit formulier bevat onder meer vragen over de door B binnen de taxionderneming van verzoeker sub 1 te verrichten taken, de door de taxiondernemer te verrichten taken en de taakverdeling tussen hen beiden.
- In dit formulier is verklaard dat B binnen de taxionderneming "Taxi 1610" taken verricht als het voeren van overleg over de aanschaf van voertuigen e.d., het controleren van de rittenkaarten, het werkboekje en de technische staat/onderhoud van het voertuig, alsmede het geven van aanwijzingen ter zake van het vervoeren en de kwaliteit daarvan. Voorts houdt B zich, volgens deze opgave, bezig met de hoogte van de taxitarieven, de kwaliteit van aan te schaffen voertuigen, het onderhouden van contacten met overheidsinstanties en de taxicentrale met betrekking tot de vervoerscapaciteit en de toetsing van het door de taxiondernemer verrichte vervoer aan de relevante contractuele condities. Klachten worden via B naar de klachtencommissie van de taxicentrale doorgeleid. De administratie en boekhouding van de taxionderneming wordt in overleg met B door een administratiekantoor verzorgd. Belastingzaken worden door bedoeld administratiekantoor in overleg met de taxiondernemer en B afgehandeld. Aangaande de daadwerkelijke aanschaf van voertuigen handelen de ondernemer en de B gezamenlijk. B zal, nog steeds volgens eerdervermelde opgave, gemiddeld 8 tot 10 uur per week - veelal op maandag, woensdag en vrijdag - als vakbekwaam leidinggevende werkzaamheden (mondeling overleg en telefonisch contact) binnen de taxionderneming verrichten, maar is in principe 7 dagen per week 24 uur per dag beschikbaar. Voor deze werkzaamheden ontvangt beoogd vakbekwaam leidinggevende B een bedrag van € 15.000,-- voor een periode van drie jaar, mede in verband met de gedeeltelijke verkoop van de diens taxionderneming aan de taxiondernemer.
- Bij besluit van 5 september 2002 heeft verweerder de aanvraag om een taxivergunning van verzoeker sub 1 afgewezen, op de grond dat niet gesproken kan worden van permanent en daadwerkelijk leidinggeven door de vakbekwaam leidinggevende zodat door de vervoerder niet aan de eis van vakbekwaamheid wordt voldaan.
- Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 23 september 2002 een bezwaarschrift ingediend.
- Op 30 oktober 2002 zijn verzoekers naar aanleiding van de ingediende bezwaren door verweerder gehoord.
- Bij brief van 31 oktober 2002 heeft C, de zoon van B, verweerder medegedeeld dat hij per 1 april 2002 niet meer als zelfstandig ondernemer in het taxivervoer werkzaam is, dat hij in loondienst werkt en dat hij om deze redenen geen gebruik meer maakt van de diensten van verzoeker sub 2 als vakbekwaam leidinggevende.
- Blijkens een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal d.d. 1 november 2002 van de politie Amsterdam-Amstelland heeft C die dag aangifte gedaan van verlies van een taxivergunning(bewijs) met nummer 2610.
3. Het besluit ten aanzien waarvan het verzoek om voorlopige voorziening is gedaan en het standpunt van verweerder
In het aan de orde zijnde besluit heeft verweerder de aanvraag van verzoeker sub 1 om een vergunning voor het verrichten van taxivervoer afgewezen en hiertoe onder meer het volgende overwogen:
" dat de noodzaak van aansturing van de taxionderneming door de vakbekwame persoon zich feitelijk op ieder moment binnen de bedrijfsvoering kan voordoen en dat dit met zich meebrengt dat de vakbekwame persoon adequaat en overeenkomstig het gevoerde beleid aansturing dient te geven en daadwerkelijk continu betrokken dient te zijn bij de dagelijkse gang van zaken;
dat het toestaan dat een vakbekwaam persoon in meer dan een onderneming werkzaam is tot gevolg zou hebben dat de continue betrokkenheid ernstig in gevaar komt en zodoende de inbreng van de vakbekwaamheid niet meer dan een formele verplichting wordt die niet of nauwelijks bijdraagt aan de daadwerkelijke kwaliteit van de bedrijfsgang binnen de taxionderneming;
dat de vakbekwame persoon blijkens zijn functie, bevoegdheden en concrete werkzaamheden daadwerkelijk leiding dient te geven aan het vervoer door de onderneming;
dat zo ook bij het voorbereiden tot het vestigen van een onderneming, de vakbekwame persoon betrokken dient te zijn bij de handelingen tot het vestigen van de onderneming en tot het voorbereiden van de bedrijfsactiviteiten;
dat derhalve als uitgangspunt bij de uitleg van het begrip "permanent en daadwerkelijk leiding geven" geldt dat een persoon slechts in één vervoeronderneming belast kan zijn met het leidinggeven aan het (voorbereiden van het) vervoer;
dat bij de bepaling of een vervoerder voldoet aan de eis van vakbekwaamheid de specifieke omstandigheden en de betrokken belangen zijn meegewogen;
dat blijkens de aanvraag B de vakbekwame persoon is die binnen de onderneming permanent en daadwerkelijk leiding geeft of zal gaan geven aan het vervoer;
dat door aanvrager ten behoeve van de behandeling van de aanvraag van een vergunning voor het verrichten van taxivervoer diverse documenten zijn toegezonden/ overgelegd, dan wel telefonische informatie is verstrekt;
dat op grond van onderzoek naar de (toekomstige) bedrijfsvoering aan de hand van diverse overgelegde documenten en/of mondelinge verklaringen van de aanvrager, welke mondelinge verklaringen dan zijn vastgelegd in een verslag, het volgende geconcludeerd kan worden;
dat de vakbekwame persoon, B, reeds als vakbekwame leidinggevende werkzaam is in zijn eigen onderneming;
dat de vakbekwame persoon daarnaast reeds in één andere taxionderneming als vakbekwame leidinggevende werkzaam is en bovendien voornemens is als vakbekwame leidinggevende werkzaam te zijn in onderhavige onderneming;
dat, gezien de tijd die deze werkzaamheden redelijkerwijs in beslag zullen nemen, een juiste inbreng van de vakbekwaamheid en met name een continue betrokkenheid bij de bedrijfsvoering van onderhavige onderneming niet aannemelijk is;
dat in de overeenkomst tussen de vervoerder en de vakbekwame persoon is opgenomen welke taken en bevoegdheden deze laatste in principe heeft en dat verzocht is om dit, middels een afzonderlijke verklaring door de vakbekwaam persoon, met betrekking tot de feitelijke verdeling van de werkzaamheden en de wijze waarop deze plaatsvinden, nader toe te lichten;
dat blijkens deze verklaring de specifieke werkzaamheden van de vakbekwame persoon voornamelijk bestaan uit het verrichten van de administratie;
dat met betrekking tot de aanschaf van een voertuig, het onderhouden van contacten, de verzekeringszaken wordt aangegeven dat deze taken te samen met de ondernemer worden verricht;
dat ten aanzien van de vervoerplanning en de klachten wordt aangegeven deze werkzaamheden primair door de taxicentrale worden verricht;
dat de vakbekwame persoon niet aannemelijk heeft kunnen maken zeven dagen in de week en vierentwintig uur per dag beschikbaar zal kunnen zijn voor onderhavige onderneming;
dat de vakbekwame persoon, ondanks een verzoek hiertoe, niet heeft aangegeven hoe deze in staat is permanent en daadwerkelijk leiding te geven aan meerdere bedrijven;
dat bovendien de beloning welke de vakbekwaam leidinggevende voor zijn werkzaamheden binnen de onderhavige onderneming ontvangt, zodanig is, dat een substantiële inbreng niet aannemelijk is;
dat de aanvrager tevens is gevraagd naar bewijsstukken waaruit zou kunnen blijken dat de vakbekwame persoon betrokken is geweest bij wezenlijke beslissingen omtrent de bedrijfsvoering dan wel bij handelingen ter vestiging of voorbereiding van de onderneming;
dat dergelijke bewijsstukken niet zijn overgelegd;
dat ten aanzien van de werkzaamheden van de vakbekwame persoon en de wijze waarop deze plaatsvinden, het niet aannemelijk is dat de vakbekwame persoon inhoudelijk betrokken is bij alle wezenlijke beslissingen omtrent de bedrijfsvoering van de onderhavige onderneming;
dat gezien het voorgaande er niet gesproken kan worden van daadwerkelijk en permanent leidinggeven door de vakbekwame persoon en dat daarmee door de vervoerder niet aan de eis van vakbekwaamheid wordt voldaan;"
Verweerder heeft hieraan ter zitting onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd.
Verzoekers hebben geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.
Anders dan verzoeker sub 1 in dit kader heeft aangevoerd, is het voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een taxivergunning niet vereist dat reeds over een voertuig wordt beschikt, hetgeen blijkt uit de toelichting op het aanvraagformulier.
Artikel 26 Bp 2000 moet in samenhang worden gelezen met artikel 28 Bp 2000. Artikel 28 Bp 2000 geeft speciaal voor taxivervoerders een nadere uitwerking van de eis van vakbekwaamheid. Dit impliceert dat artikel 26 Bp 2000 ook betrekking heeft op taxivervoer. Voorts is in dit verband van belang dat artikel 26 Bp 2000 de opvolger is van artikel 27 Besluit personenvervoer, in welk artikel uitdrukkelijk stond vermeld dat in drie genoemde gevallen, waaronder taxivervoer, voldaan dient te worden aan de eis van vakbekwaamheid. Daarnaast wordt in het algemeen gedeelte van de Nota van toelichting bij het Bp 2000 aangegeven dat de regeling min of meer gelijk is gebleven aan de regeling in het Besluit personenvervoer.
Verweerder verstaat onder permanent en daadwerkelijk leidinggeven aan het vervoer in het geval van een eenmanszaak/eigen rijder, het leidinggeven aan de taxionderneming. De onderneming waaraan leiding wordt gegeven heeft als hoofdactiviteit het verrichten van taxivervoer en het leiding geven aan het vervoer komt in een eenmanszaak logischerwijs overeen met het leiding geven aan de taxionderneming. Deze interpretatie is niet in strijd met de tekst van artikel 26, tweede lid, Bp 2000 of Richtlijn 96/26/EG (zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/76/EG). Overigens is voormelde Richtlijn niet van toepassing op taxivervoer en kent om die reden geen plicht tot het uitwerken in de nationale regelgeving ten aanzien van het taxivervoer. Artikel 26 Bp 2000 is aldus niet strijdig met Richtlijn 96/26/EG.
Verweerder werkt momenteel aan de totstandkoming van beleidsregels voor de beoordeling van aanvragen voor een taxivergunning. Het voornemen bestaat in deze beleidsregels op te nemen dat het inbrengen van vakbekwaamheid door een derde in een taxionderneming, eenmanszaak/eigen rijder, in beginsel niet meer zal zijn toegestaan. Het thans nog ontbreken van beleidsregels ter zake heeft echter niet tot gevolg dat geen sprake is van een bestendige uitvoeringspraktijk. Op sommige onderdelen kan deze uitvoeringspraktijk slechts uit concrete beslissingen van verweerder worden afgeleid.
Het door verweerder in de uitvoeringspraktijk gehanteerde uitgangspunt is dat een taxiondernemer zelf aan de wettelijke eis van vakbekwaamheid moet voldoen. Indien de desbetreffende taxiondernemer echter niet zelf vakbekwaam is, dient te worden voldaan aan het vereiste van een permanente en vakbekwaam leidinggevende. Het hangt van de soort (en grootte) van een taxionderneming af of de vakbekwaamheid door een derde persoon kan worden ingebracht. In het algemeen moet de vakbekwaam leidinggevende vijf dagen per week gedurende acht uur op het bedrijf aanwezig zijn voor het geval er problemen ontstaan. Dat is bijvoorbeeld zinvol in het geval van een eenmanszaak met zes tot tien auto's. Het is aan de desbetreffende taxiondernemer zelf of hij het zinvol acht om de vakbekwaamheid door een derde, bijvoorbeeld door een procuratiehouder, te laten inbrengen.
In het verleden heeft verweerder aanvaard, dat een vakbekwaam leidinggevende zijn vakbekwaamheid in maximaal vijf taxibedrijven kon inbrengen. Vooruitlopend op de nieuwe beleidsregels voert verweerder thans echter een restrictievere praktijk, waarbij een vakbekwaam leidinggevende zijn vakbekwaamheid nog slechts in één bedrijf mag inbrengen. Indien zulk een vakbekwaam leidinggevende echter nog de mogelijkheid heeft om binnen een andere taxionderneming als zodanig werkzaam te zijn - bijvoorbeeld in het geval dat die persoon zijn vakbekwaamheid inbrengt in een van een vergunning voorziene taxionderneming die geen activiteiten (meer) ontplooit, maar wel nog in het handelsregister van de Kamer van Koophandel staat ingeschreven - dan staat dat vergunningverlening in de weg.
Indien de vakbekwaamheid door een derde wordt ingebracht, moet deze persoon als permanent en daadwerkelijk leidinggevende binnen die eenmanszaak kunnen worden aangemerkt. Hoewel op zichzelf nergens letterlijk staat vermeld dat de vakbekwaam leidinggevende zelf leiding dient te geven aan de onderneming, wordt wel aangegeven dat de functie van leidinggevende niet louter een formele status inhoudt. Er moet blijkens de Nota van toelichting bij artikel 26 Bp 2000 sprake zijn van een continue betrokkenheid bij het leidinggeven. Dit betekent in het geval van een eenmanszaak/eigen rijder dat de vakbekwaam leidinggevende gedurende de uren dat de taxiondernemer feitelijk chauffeurswerkzaamheden verricht beschikbaar en bereikbaar (per telefoon, telefax of e-mail) moet zijn. Beschikbaarheid van de vakbekwaam leidinggevende is in dat verband het belangrijkste. Alleen bereikbaarheid is onvoldoende. Vereist is dat een vakbekwaam leidinggevende de tijd daadwerkelijk beschikbaar heeft en deze dus niet anders heeft ingedeeld. Dat ziet ook op privé-omstandigheden. De vakbekwaam leidinggevende moet direct kunnen reageren op het moment dat zich problemen voordoen. In de te ontwikkelen beleidsregels zal worden bepaald of bedoelde beschikbaarheid geografisch genormeerd is.
Voorts is vereist dat de vakbekwaam leidinggevende inhoudelijk betrokken is bij het leidinggeven. De werkzaamheden waaraan door de vakbekwaam leidinggevende daadwerkelijk leiding moet worden gegeven zijn in het algemeen (-) beslissingen op het gebied van de uitbreiding van het bedrijf, (-) het aangaan van financiële verplichtingen, (-) het aan- en verkoopbeleid, (-) de aansturing van personeel, (-) het dagelijkse ondernemerschap, (-) de relaties met de overheid en (-) de strategie van de onderneming op de vervoersmarkt. Het gaat erom dat de vakbekwaam leidinggevende een wezenlijke stem heeft in wezenlijke beslissingen omtrent de bedrijfsvoering van de taxionderneming. Het nemen van dergelijke wezenlijke beslissingen kan in de visie van verweerder door de vakbekwaam leidinggevende niet worden uitbesteed aan bijvoorbeeld een administratiekantoor of een taxicentrale, omdat dat ingaat tegen bovenbeschreven bedoeling van wetgever de functie van leidinggevende niet louter een formele status inhoudt.
Bij de ondernemingsvorm eenmanszaak/eigen rijder kan in de visie van verweerder vrijwel nooit aan het vereiste van permanent en daadwerkelijk leidinggeven door een derde worden voldaan. Een uitzondering hierop wordt eigenlijk slechts gevormd door de situatie dat binnen een taxionderneming sprake is van een partnerrelatie (bijvoorbeeld man-vrouw). In dat geval kan de vakbekwaamheid door de partner van een taxiondernemer worden ingebracht, indien bedoelde partner in dat bedrijf een wezenlijke stem heeft in de essentiële beslissingen aangaande de bedrijfsvoering en het leidinggeven. De gedachte is dat in een dergelijke situatie beide partners een eenheid vormen. Zij staan daadwerkelijk continu met elkaar in contact en zijn continu bij het bedrijf betrokken. Een andere dan een partnerrelatie is echter niet geheel uitgesloten van vergunningverlening, indien maar aan alle daarvoor gestelde eisen wordt voldaan. Zo zou een situatie, niet zijnde een partnerrelatie, waarin een vakbekwaam leidinggevende geen andere werkzaamheden heeft, continu thuis beschikbaar kan zijn en ook daadwerkelijk beschikbaar is, een situatie kunnen opleveren waarin aan het vereiste van beschikbaarheid voor het permanent leidinggeven is voldaan.
Bij de beoordeling van aanvragen voor een taxivergunning hanteert verweerder niet uitdrukkelijk primaire en subsidiaire afwijzingsgronden. In afwijzende besluiten neemt verweerder veiligheidshalve alle argumenten op die voorhanden zijn om de motivering op te baseren.
Naar aanleiding van enkele door verzoekers in de bezwaarfase overgelegde bescheiden, waaronder (-) een verklaring van de Belastingdienst ten aanzien van de fiscale status van het voertuig van B, (-) een arbeidsovereenkomst, salarisspecificaties, een schriftelijke verklaring d.d. 31 oktober 2002 en een proces-verbaal van aangifte van verlies van zijn taxivergunningbewijs betreffende C en (-) de inlevering ter zitting van een op naam van B gesteld taxivergunningbewijs, houdt verweerder niet langer vast aan zijn eerder ingenomen standpunt dat B elders werkzaamheden als chauffeur of vakbekwaam leidinggevende verricht. De daarop gebaseerde weigeringsgrond lijkt zich derhalve niet langer voor te doen.
Desalniettemin blijft verweerder van mening dat in casu niet wordt voldaan aan het vereiste van het permanent en daadwerkelijk leidinggeven. De werkverdeling tussen verzoeker sub 1 en B is onduidelijk. Uit de inhoud van het ingebrachte formulier "verklaring inbreng vakbekwaamheid" blijkt dat B zich binnen de onderneming van verzoeker sub 1 voornamelijk gaat bezighouden met controlerende taken, dat verder voornamelijk sprake is van samenwerking en overleg tussen verzoeker sub 1 en B, alsmede dat vervolgens ook nog enkele taken worden uitbesteed aan een administratiekantoor en aan Taxicentrale Amsterdam B.V.. Dat verzoeker sub 1 zich heeft verbonden om de aanwijzingen van B over het vervoer op te volgen, houdt slechts in dat die aanwijzingen worden nageleefd, die naar aanleiding van de controlerende taken worden gegeven. Deze aanwijzingen hebben echter geen betrekking op investeringsbeslissingen en het inschakelen van derden. Met de opgegeven taakverdeling van controle en overleg, is volgens verweerder niet vast komen te staan dat B een wezenlijke stem heeft in de wezenlijke beslissingen over de bedrijfsvoering van de onderneming van verzoeker sub 1.
Verder betwijfelt verweerder of de continuïteit van de inbreng van de vakbekwaamheid door B voldoende is gewaarborgd, omdat de vakbekwaamheid door de hem slechts voor een periode van drie jaar wordt ingebracht. Voorzienbaar is dat na drie jaar voor de controlerende instanties een onzekere situatie zal ontstaan, omdat dan niet meer duidelijk is of B nog aan de taxionderneming van verzoeker sub 1 is verbonden. Is dat niet meer het geval dan zou de thans gevraagde taxivergunning van rechtswege vervallen. Verzoeker sub 1 heeft weliswaar aangegeven de intentie te hebben om zelf aan de eis van vakbekwaamheid te gaan voldoen, maar voor de controlerende instanties is onzeker of hij na die drie jaar ook daadwerkelijk aan de gestelde eisen zal voldoen. Bovendien zal verzoeker sub 1 alsdan, teneinde zijn taxionderneming te kunnen voortzetten, zelf om afgifte van een nieuwe taxivergunning moeten verzoeken. Onzeker is of een dergelijke aanvraag ook daadwerkelijk zal worden gedaan.
4. Het standpunt van verzoekers
Verzoekers hebben - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Verzoeker sub 2 is belanghebbende bij het tot verzoeker sub 1 gerichte besluit tot weigering van de afgifte van een taxivergunning, omdat hij direct betrokken is bij de daaraan ten grondslag liggende aanvraag. Op het bewijs van de door verzoeker sub 1 gevraagde taxivergunning dient de naam van verzoeker sub 2 als vakbekwaam leidinggevende te worden vermeld.
Het spoedeisend belang van verzoeker sub 2 bij de gevraagde voorziening is gelegen in de omstandigheid dat hij financiële schade lijdt omdat uit de verkoop van belangrijke onderdelen van zijn voormalige taxionderneming aan verzoeker sub 1 thans geen inkomsten voortvloeien. Deze beoogde inkomsten waren bestemd voor zijn oudedagsvoorziening.
Het spoedeisend belang van verzoeker sub 1 bij de gevraagde voorziening is dat hij in het kader van de oprichting van zijn taxionderneming belangrijke bestanddelen uit de voormalige taxionderneming van B heeft overgenomen en aan de daaruit voortvloeiende financiële verplichtingen moet voldoen. Inkomsten uit zijn taxionderneming moet hij thans echter ontberen, waardoor hij schade lijdt. Voorts is verzoeker sub 1 tot de aanschaf van een vervoermiddel overgegaan, omdat hij de indruk had dat hij verplicht was om bij zijn aanvraag voor een taxivergunning verplicht een bijlage met betrekking tot te voeren kentekens te overleggen. Het aanvraagformulier en de toelichting daarop zijn op dat onderdeel niet duidelijk.
Verzoekers hebben in verband met het door hun gestelde spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening kennis genomen van de overwegingen van de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 11 september 2002 (AWB 02/1522). Zij menen echter dat de onderhavige casus zich van de situatie in genoemde uitspraak onderscheidt in de zin dat verweerder in het thans aangevallen besluit uitgaat van de onjuiste veronderstelling dat B reeds als vakbekwaam leidinggevende werkzaamheden in zijn eigen taxionderneming, alsmede in de taxionderneming van zijn zoon C, verricht.
Beide taxiondernemingen zijn echter niet meer actief. B is als vakbekwaam leidinggevende volledig beschikbaar in de taxionderneming van verzoeker sub 1. Het aangevallen besluit is op dit onderdeel derhalve onmiskenbaar onrechtmatig.
Uit artikel 26, tweede lid, Bp 2000 alsmede uit artikel 3 van Richtlijn 96/26/EG, volgt dat degene die zijn vakbekwaamheid inbrengt, permanent en daadwerkelijk leiding dient te geven aan het vervoer respectievelijk aan de vervoersactiviteiten. Verweerder stelt zich in de aangevallen beslissing derhalve ten onrechte op het standpunt dat de vakbekwaam leidinggevende leiding dient te geven aan de taxionderneming. De Nota's van toelichting op zowel artikel 27 van het Besluit deregulering taxivervoer (Stb. 1999, 560) als artikel 26 Bp 2000 eisen een te vergaande betrokkenheid van de vakbekwaam leidinggevende. Hierin wordt bijvoorbeeld gesteld dat deze leidinggevende inhoudelijk betrokken zou moeten zijn bij beslissingen inzake uitbreiding van het bedrijf, het aangaan van financiële verplichtingen, het aan- en verkoopbeleid en zelfs het dagelijks ondernemersbeleid. Dit zijn aspecten die primair betrekking hebben op ondernemen en niet primair op de vervoersactiviteit.
In het onderhavige geval beschikt B over een volmacht die qua reikwijdte en duur onbeperkt is, doch is gelimiteerd tot € 2.500,--. De bemoeienis van B gaat blijkens de tussen partijen gemaakte afspraken verder dan uitsluitend het leiding geven aan het vervoer. Een vakbekwaam leidinggevende behoeft, teneinde permanent en daadwerkelijk leiding te geven aan het vervoer, niet 24 uur per dag aanwezig te zijn naast de taxiondernemer. In de Nota van toelichting bij het Bp 2000 wordt aangegeven dat, indien het leidinggeven door de aard en grootte van de taxionderneming een voltijdse aangelegenheid is, dit betekent dat de vakbekwaam leidinggevende niet slechts een gedeelte van de werktijd met daadwerkelijk leidinggeven kan zijn belast. Hieruit volgt, a contrario redenerend, dat dagelijkse aanwezigheid van de vakbekwaam leidinggevende bij de kleinst denkbare taxionderneming, zoals in casu de eenmanszaak/eigen rijder van verzoeker sub 1, niet noodzakelijk is. Onder dagelijkse aanwezigheid dient bij een eenmanszaak/eigen rijder permanente beschikbaarheid c.q. bereikbaarheid te worden verstaan.
B geeft in casu direct leiding aan het vervoer en draagt zorg voor de kwaliteit ervan. De administratie en het vervoer wordt door hem dan wel onder zijn directe verantwoordelijkheid gevoerd en gecontroleerd. De eis dat de vakbekwaam leidinggevende ook daadwerkelijk zelf alle boekingen verricht, kan niet worden gesteld. Hij kan en mag dit door hetzij een ondergeschikte, hetzij door een daartoe aangewezen administratiekantoor laten verrichten. Zulks is in casu ook het geval.
Voorts achten verzoekers van belang dat verzoeker sub 1 is aangesloten bij de Taxicentrale Amsterdam B.V, welke centrale ten behoeve van het vervoer diverse diensten verricht.
B voldoet in alle redelijkheid aan de gestelde normen. Hij geeft leiding aan en kan verantwoordelijkheid nemen voor een kwalitatief goed taxivervoer. Het rooster wordt door de Taxicentrale Amsterdam B.V. vastgesteld en de taxiondernemer kan niet zelfstandig bepalen alleen de lucratieve uren te rijden. De taxiondernemer dient de instructies van de vakbekwaam leidinggevende op te volgen. Voor de Taxicentrale Amsterdam B.V. zijn zowel de taxiondernemer als B 24 uur per dag aanspreekbaar. In de praktijk volgt de taxiondernemer de instructies en aanwijzingen van B direct op. Dat geldt ook voor de aanwijzingen die indirect namens B worden gegeven door het administratiekantoor of de Taxicentrale Amsterdam B.V..
Verzoekers beklagen zich erover dat verweerder een zwalkend beleid voert. Dit beleid ter zake van vergunningverlening aan taxiondernemers waarbij de vakbekwaamheid door een derde persoon wordt ingebracht, is volkomen ondoorzichtig en leidt tot rechtsonzekerheid. Begin 2001 is kenbaar gemaakt dat een vakbekwaam leidinggevende zijn vakbekwaamheid zou kunnen inbrengen in vijf taxiondernemingen (eenmanszaken), omdat de vakbekwaam leidinggevende geacht werd gemiddeld acht uur per week aan de uitvoering van zijn taken te moeten besteden. Uitvoering van dergelijke taken door derden in mandaat was daarbij niet uitgesloten. Vanaf enig onbepaalbaar moment is het aantal van vijf ondernemingen langzaam gereduceerd tot nul, omdat verweerder thans het standpunt inneemt dat een vakbekwaam persoon maar bij één taxionderneming betrokken kan zijn. In casu is B in geen enkele andere taxionderneming werkzaam.
Verzoekers hebben zich in hun inleidende verzoekschrift, zoals hierboven reeds met betrekking tot de spoedeisendheid van dit verzoek om voorlopige voorziening is aangehaald, op het standpunt gesteld dat verweerder in het aangevallen besluit ten onrechte heeft overwogen dat B zowel als vakbekwaam leidinggevende in zijn eigen taxionderneming werkzaam is en daarnaast ook als zodanig in de taxionderneming van zijn zoon C werkzaamheden verricht. Ter onderbouwing van dit standpunt hebben verzoekers gewezen op de door hen hangende de procedure overgelegde stukken, te weten een verklaring van de Belastingdienst ten aanzien van de fiscale status van het voertuig van B, een arbeidsovereenkomst, salarisspecificaties, een schriftelijke verklaring d.d. 31 oktober 2002 en een proces-verbaal van aangifte van verlies van zijn taxivergunningbewijs betreffende C, alsmede de inlevering ter zitting van een op naam van B gesteld taxivergunningbewijs.
Het feit dat de gemachtigde van verweerder ter zitting kennelijk niet langer aan dit afwijzingsmotief wil vasthouden, wijst er, aldus verzoekers, op dat verweerder in beginsel dit soort aanvragen van een eenmanszaak/eigen rijder eigenlijk niet wil toewijzen en in wezen een beleidswijziging heeft doorgevoerd die zich niet verdraagt met de Wp 2000.
Gezien de tijdsduur die de werkzaamheden als vakbekwaam leidinggevende in casu redelijkerwijs in beslag zullen nemen, is een continue betrokkenheid van B bij de bedrijfsvoering van de taxionderneming van verzoeker sub 1 bovendien niet noodzakelijk. Verzoekers wijzen in dit verband op de uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 september 2002 (AWB 02/1522), waarin is bepaald dat niet aannemelijk is dat een vakbekwaam leidinggevende in een kleine taxionderneming als de eenmanszaak meer dan acht uur per week aan het leidinggeven van de vervoersactiviteiten zou moeten besteden.
Verzoekers zien niet in dat de omstandigheden dat B zijn vakbekwaamheid slechts voor de duur van drie jaar in de taxionderneming van verzoeker sub 1 inbrengt en dat verzoeker sub 1 zelf voornemens is aan de eis van vakbekwaamheid te gaan voldoen, aan vergunningverlening in de weg zou staan. Juist een overeenkomst van onbepaalde duur verschaft geen zekerheid met betrekking tot de continuïteit, omdat een dergelijke overeenkomst veelal van maand tot maand kan worden opgezegd. Verder betreft de in de procuratiehouderovereenkomst opgenomen beloning voor de werkzaamheden van B als vakbekwaam leidinggevende slechts een bedrag voor een periode van drie jaar. Deze beloning is wel substantieel.
Verweerder lijkt met zijn bevoegdheid op grond van artikel 4 Wp 2000 een ander doel na te streven dan waartoe die bevoegdheid is gegeven.
5. De beoordeling van het geschil
Ingevolge het bepaalde bij artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hiena: Awb) juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, hangende de beslissing op een ingediend bezwaarschrift, de voorzieningenrechter van het College op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen dat vereist. Voor zover de daartoe uitgevoerde toetsing in het navolgende een oordeel meebrengt over de zaak ten gronde, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
De voorzieningenrechter ziet zich allereerst geplaatst voor de beantwoording van de vraag of verzoeker sub 2 als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Is dat niet het geval, dan staat ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb niet de mogelijkheid open om tegen het onderhavige besluit tot weigering van afgifte van een taxivergunning aan verzoeker sub 1 een bezwaarschrift in te dienen en zal een daarmee samenhangend verzoek om voorlopige voorziening deswege moeten worden afgewezen. In dit verband overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Ingevolge het eerste lid van artikel 1:2 van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Blijkens vaste jurisprudentie van het College accentueert het begrip "rechtstreeks" in voormelde definitie dat er een onlosmakelijk en direct verband moet bestaan tussen het belang waarin betrokkene zich getroffen acht en het besluit dat daaraan debet zou zijn. Een zodanig onlosmakelijk en direct verband tussen het belang van verzoeker sub 2 en het besluit van verweerder tot weigering van afgifte van een taxivergunning aan verzoeker sub 1 is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet, althans onvoldoende, aanwezig. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat de gestelde belangen van verzoeker sub 2 slechts aan de orde zijn ten gevolge van zijn civielrechtelijke rechtsbetrekking met verzoeker sub 1. Zodanige belangen kunnen niet als "rechtstreeks" worden aangemerkt.
Nu verzoeker sub 2 niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt, dient zijn verzoek om voorlopige voorziening deswege te worden afgewezen.
Met betrekking tot hetgeen verzoeker sub 1 naar voren heeft gebracht overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Uit de toelichting bij het aanvraagformulier voor een taxivergunning blijkt uitdrukkelijk dat het aanschaffen van een taxi niet behoeft te geschieden voordat een aanvraag wordt ingediend. Bijlage 4 bij dit aanvraagformulier is een lijst, waarop de kentekens moeten worden vermeld van alle taxi's van de onderneming die een aanvraag indient. Deze bijlage betreft volgens het bepaalde in noot 4 op bladzijde 4 van het aanvraagformulier weliswaar een verplichte bijlage bij de aanvraag, doch deze bijlage kan, zo blijkt uit de bij het aanvraagformulier behorende toelichting, worden nagestuurd indien op het moment van het indienen van de aanvraag nog niet wordt beschikt over een taxi. Verzoeker sub 1 kan worden toegegeven dat met betrekking tot de formulering in het aanvraagformulier van het vereiste tijdstip waarop bijlage 4 bij het aanvraagformulier aan verweerder moet worden toegezonden, enige verduidelijking wenselijk zou zijn, doch dit neemt niet weg dat verzoeker sub 1 geacht mag worden acht te slaan op het bepaalde in bedoelde toelichting, die op dit punt niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is.
Het standpunt van verzoeker sub 1 dat hij genoodzaakt was tot het op voorhand aangaan van financiële verplichtingen voor de aanschaf van onder meer een taxi, omdat zijn aanvraag anders niet door verweerder in behandeling zou worden genomen, overtuigt de voorzieningenrechter in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, derhalve niet.
De voorzieningenrechter gaat er dan ook vanuit dat, voor zover verzoeker sub 1 door verweerders weigering een taxivergunning af te geven in financiële problemen is geraakt, het eigen onverplichte handelen van verzoeker sub 1 hiervan de oorzaak is geweest.
Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter niet in dat de situatie zodanig urgent is dat verzoeker sub 1 niet de uitkomst van de bezwaarprocedure kan afwachten. Voor het treffen van een voorlopige voorziening als gevraagd is onder deze omstandigheden slechts plaats indien naar voorlopig oordeel het besluit in primo onmiskenbaar onrechtmatig is en verzoeker sub 1 een gefundeerd uitzicht heeft op uiteindelijke vergunningverlening. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Vorenbedoelde onmiskenbare onrechtmatigheid kan niet worden beredeneerd aan de hand van de door verzoeker sub 1 geponeerde stelling dat degene die zijn vakbekwaamheid inbrengt slechts permanent en daadwerkelijk leiding aan het vervoer respectievelijk de vervoersactiviteiten dient te geven en niet, zoals verweerder heeft geëist, aan de onderneming.
Zoals de voorzieningenrechter reeds heeft overwogen in zijn uitspraak van 16 augustus 2002 (AWB 02/1441; te raadplegen op www.rechtspraak.nl onder LJN-nummer AE7052), zijn in de totstandkomingsgeschiedenis van de Wp 2000 en het Bp 2000 geen aanwijzingen te vinden dat de eis dat de vakbekwaam leidinggevende binnen een vervoersonderneming permanent en daadwerkelijk met de leiding moet zijn belast, niet meer zou gelden voor taxivervoer.
In de Nota van toelichting bij het Besluit deregulering taxivervoer, is de eis van permanent en daadwerkelijk leidinggeven nader toegelicht. De desbetreffende passage, die grotendeels overeenkomt met hetgeen is opgemerkt in de Nota van toelichting bij artikel 26 Bp 2000, luidt als volgt:
" Hetgeen onder permanent en daadwerkelijk leiding geven moet worden verstaan valt niet bij voorbaat scherp aan te geven. (…) Daadwerkelijk geeft aan dat het om een inhoudelijke betrokkenheid bij het leiding geven gaat. De functie van leidinggevende kan niet louter een formele status inhouden. (…)
De werkzaamheden in het kader waarvan leiding wordt gegeven betekent dat de vakbekwame inhoudelijk betrokken moet zijn bij beslissingen inzake uitbreiding van het bedrijf, het aangaan van financiële verplichtingen, het aan en verkoopbeleid, de aansturing van personeel, het dagelijkse ondernemersbeleid, de relaties met de overheid, maar ook de strategie van het bedrijf op de vervoermarkt. (…)"
De voorzieningenrechter gaat er dan ook vanuit dat thans nog steeds geldt dat de vakbekwaam leidinggevende binnen een taxionderneming permanent en daadwerkelijk met de leiding van de taxionderneming moet zijn belast.
Gelet op de tekst, systematiek en geschiedenis van de totstandkoming van het hier relevante normatieve kader is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet met vrucht kan worden staande gehouden dat verweerder, door te eisen dat het geven van permanent en daadwerkelijk leiding ten aanzien van de taxionderneming van verzoeker sub 1 moet geschieden en niet alleen ten aanzien van de specifieke vervoerswerkzaamheden, blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
Dit onderdeel van het betoog van verzoeker sub 1 kan derhalve niet tot het door hem gewenste resultaat leiden.
Daarentegen is ter zitting wel duidelijk geworden dat een aantal overwegingen waarop het aangevallen besluit rust, in bezwaar waarschijnlijk niet langer door verweerder zullen of kunnen worden gehandhaafd.
Zo heeft verweerder, mede onder invloed van de ter zitting - buiten zijn bezwaar - in het geding gebrachte nadere stukken, in de eerste plaats aangegeven dat niet langer wordt betwist dat beoogd vakbekwaam leidinggevende B geen werkzaamheden als chauffeur of als vakbekwaam leidinggevende in diens eigen taxionderneming of in de taxionderneming van C verricht.
Voorts heeft verweerder verklaard dat een situatie waarin een vakbekwaam leidinggevende geen andere werkzaamheden heeft, continu beschikbaar kan zijn en ook daadwerkelijk beschikbaar is, een situatie zou kunnen opleveren waarin aan de door verweerder gestelde eis van beschikbaarheid voor het permanent leidinggeven wordt voldaan.
Voorts liggen naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan het aangevallen besluit, zoals dat ter zitting door verweerder nader is toegelicht, motieven ten grondslag waarvan de houdbaarheid kan worden betwijfeld.
Zo kan, gelijk de voorzieningenrechter reeds heeft overwogen in zijn uitspraak van 11 september 2002 (AWB 02/1522; te raadplegen op www.rechtspraak.nl onder LJN-nummer AE9939), verweerders standpunt dat slechts aan de eis van vakbekwaamheid wordt voldaan, indien door de vakbekwaam leidinggevende meer dan acht uur per week aan het leidinggeven wordt besteed, niet worden gevolgd, omdat niet valt in te zien dat bij een kleine onderneming als een eenmanszaak, teneinde een goede bedrijfsvoering te garanderen, meer dan acht uur per week besteed zou moeten worden aan leidinggeven op de punten zoals die zijn omschreven in de van toepassing zijnde regelgeving.
Tevens vormt de feitelijke situatie dat B een deel van de hem toegewezen taken aan een administratiekantoor en aan Taxicentrale Amsterdam B.V. heeft uitbesteed, niet noodzakelijk voldoende grond voor de conclusie dat hij met betrekking tot deze taken niet langer daadwerkelijk leiding geeft aan de taxionderneming van verzoeker sub 1. Deze uitbesteding van werkzaamheden brengt immers op zichzelf niet met zich dat B binnen de taxionderneming van verzoeker sub 1 niet langer verantwoordelijk is voor en kan worden aangesproken op een juiste uitvoering van deze taken.
Verder behoeft de omstandigheid dat B zijn vakbekwaamheid voor een periode van drie jaar in de taxionderneming van verzoeker sub 1 heeft ingebracht, in combinatie met het, gestelde, voornemen van verzoeker sub 1 om in die periode zelf aan de vereisten van vakbekwaamheid te gaan voldoen, evenmin aan vergunningverlening in de weg te staan. Met zijn standpunt dat op grond van dit samenstel van feiten reeds nu voorzienbaar is dat ten aanzien van de status van de taxionderneming van verzoeker sub 1 voor de controlerende instanties over drie jaar een onzekere situatie zal ontstaan, omdat een taxivergunning voor onbepaalde tijd wordt afgegeven en niet duidelijk is of B na ommekomst van de termijn van drie jaar zijn vakbekwaamheid al dan niet uit de taxionderneming van verzoeker sub 1 heeft teruggetrokken, miskent verweerder immers de mogelijkheid dat verzoeker sub 1 te gelegener tijd op andere wijze aan het vereiste van vakbekwaamheid zal blijken te hebben voldaan. Bovendien biedt de door verweerder kennelijk gehanteerde eis dat inbrengen van vakbekwaamheid voor onbepaalde tijd dient te geschieden ook niet de zekerheid die hij hier tracht te bewerkstelligen, nu immers een daartoe strekkende overeenkomst voor onbepaalde tijd kan worden opgezegd. Een overeenkomst voor onbepaalde tijd zou voor de controlerende instanties derhalve niet méér zekerheid kunnen bieden aangaande de betrokkenheid van vakbekwaam leidinggevende B bij de taxionderneming van verzoeker sub 1.
Het vorenoverwogene vormt, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, evenwel onvoldoende grond om zonder meer tot de conclusie te komen dat verweerder ten onrechte heeft vastgehouden aan zijn gevolgtrekking dat in het onderhavige geval niet met vrucht kan worden gesproken van een situatie waarin de vakbekwaam leidinggevende daadwerkelijk leiding geeft aan de taxionderneming van verzoeker sub 1 en dat de vervoerder daarmee niet aan de eis van vakbekwaamheid voldoet.
Uit de ingebrachte 'verklaring inbreng vakbekwaamheid', gelezen in samenhang met het verhandelde ter zitting, komt immers niet in volle duidelijkheid het beeld naar voren dat B zich binnen de taxionderneming van verzoeker sub 1 over de gehele linie zal gaan bezighouden met het permanent geven van leiding. De inhoud van die verklaring lijkt immers mede voedsel te geven aan de, door verweerder geuite, gedachte dat B zich voornamelijk zal gaan bezighouden met controlerende taken en dat voor het overige met name sprake is van samenwerking en overleg tussen verzoeker sub 1 en B.
Verder is vooralsnog onvoldoende duidelijk geworden dat B een essentiële stem heeft in wezenlijke beslissingen aangaande de bedrijfsvoering van de taxionderneming van verzoeker sub 1.
Nu van een duidelijke taakverdeling tussen verzoeker sub 1 en B dus onvoldoende blijkt, kan niet met vrucht worden geoordeeld dat verweerder hetgeen door verzoeker sub 1 dienaangaande is aangevoerd, onmiskenbaar ten onrechte te weinig overtuigend heeft geacht om de conclusie te trekken dat B daadwerkelijk leiding zal geven binnen de taxionderneming van verzoeker sub 1.
Het verzoek van verzoeker sub 1 een voorlopige voorziening te treffen, zoals door hem gevraagd, dient mitsdien te worden afgewezen.
De voorzieningenrechter is evenwel van oordeel dat wel voldoende aanleiding bestaat een procedurele voorziening te treffen en neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Vast staat dat verweerder de in artikel 7:10, eerste lid, van de Awb bedoelde termijn waarbinnen op het bezwaarschrift van verzoeker sub 1 had moeten worden beslist, heeft laten verstrijken en ter zake geen schriftelijke verdagingsbeslissing in de zin van artikel 7:10, derde lid, Awb heeft genomen.
Voorts liggen aan het aangevallen besluit deels motieven ten grondslag waarvan de houdbaarheid kan worden betwijfeld, terwijl aan andere motieven door verweerder niet langer zal worden vastgehouden. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat hij thans bezig is met het ontwikkelen van beleidsregels aan de hand waarvan dit soort aanvragen zullen worden beoordeeld. Thans is er ter zake slechts sprake van een "uitvoeringspraktijk", waarvan hij de contouren ter zitting niet heel helder heeft kunnen schetsen.
Verder heeft verzoeker sub 1 ter zitting gesteld dat doorgaans lange tijd verstrijkt voordat verweerder op ingediende bezwaarschriften beslist, hetgeen van de zijde van verweerder, onder verwijzing naar een gebrek aan afdoeningscapaciteit, niet is bestreden. Verweerder heeft evenwel toegezegd om binnen vier weken na de datum van deze uitspraak op het bezwaarschrift van verzoeker sub 1 te beslissen. Nu op voorhand ook niet valt uit te sluiten dat verzoeker sub 1 in de termen van de nieuw te vormen beleidsregels zal vallen, acht de voorzieningenrechter, in samenhang met het eerstoverwogene, voldoende reden aanwezig om de toezegging van verweerder met een daartoe strekkende procedurele voorziening te versterken. Voor het opleggen van een dwangsom, zoals door verzoeker sub 1 bepleit, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
Het verzoek van verzoeker sub 1 om een voorlopige voorziening te treffen in voege als hierna te melden, wordt derhalve toegewezen. Voor toepassing van artikel 8:75 Awb ziet de voorzieningenrechter geen termen aanwezig.
6. De beslissing
Ten aanzien van verzoeker sub 1:
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in dier voege dat verweerder wordt gelast binnen vier weken na deze
uitspraak op het bezwaarschrift van verzoeker sub 1 te beslissen;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Ten aanzien van verzoeker sub 2:
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gewezen door mr. R.R. Winter, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 november 2002.
w.g. R.R. Winter w.g. M.S. Hoppener