ECLI:NL:CBB:2002:AF2209

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/673
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • M.A. van der Ham
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een rechtspersoon door de Kamer van Koophandel op basis van artikel 2:19a BW

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 10 december 2002 uitspraak gedaan over de ontbinding van de rechtspersoon A B.V. door de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rijnland. De ontbinding was gebaseerd op artikel 2:19a van het Burgerlijk Wetboek, dat de voorwaarden voor ontbinding van rechtspersonen regelt. De procedure begon op 22 april 2002, toen A B.V. beroep aantekende tegen een besluit van de Kamer van Koophandel van 19 maart 2002, waarin werd besloten tot ontbinding van de vennootschap. De Kamer had vastgesteld dat A B.V. niet voldeed aan de verplichtingen zoals het indienen van jaarstukken en het betalen van verschuldigde bedragen, en dat de bestuurder meer dan een jaar onbereikbaar was.

Tijdens de zitting op 26 november 2002 hebben de gemachtigden van beide partijen hun standpunten toegelicht. De appellante, A B.V., erkende fouten in de communicatie met de Kamer van Koophandel en gaf aan dat zij tijdelijk onbereikbaar was geweest. De appellante stelde dat de ontbinding grote financiële schade zou veroorzaken en verzocht om vernietiging van het bestreden besluit.

Het College oordeelde dat de Kamer van Koophandel terecht had besloten tot ontbinding, omdat na de termijn van acht weken na de kennisgeving van het voornemen tot ontbinding, de omstandigheden die tot de ontbinding leidden, nog steeds aanwezig waren. Het College benadrukte dat de wetgever met artikel 2:19a BW de Kamer de bevoegdheid had gegeven om rechtspersonen te ontbinden die niet actief waren. De appellante had niet tijdig de nodige stappen ondernomen om de verzuimen te herstellen, en het College verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. M.A. van der Ham, met mr. M.S. Hoppener als griffier.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(vijfde enkelvoudige kamer)
No. AWB 02/673 10 december 2002
24100 Ontbinding rechtspersonen
Uitspraak in de zaak van:
A B.V., in liquidatie, statutair gevestigd te X, appellante,
gemachtigde: B,
tegen
de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rijnland, gevestigd te Leiden, verweerster,
gemachtigde: mr. S.S. van Stuivenberg, werkzaam bij verweerster.
1. De procedure
Op 22 april 2002 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerster van 19 maart 2002.
Bij dat besluit heeft verweerster beslist op het bezwaar dat appellante heeft gemaakt tegen het besluit van verweerster van 9 januari 2002, strekkende tot ontbinding van A B.V. op grond van artikel 2:19a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
Verweerster heeft op 13 juni 2002 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2002, waar partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunt nader hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De artikelen 2:19 en 2:19a BW luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
" Artikel 2:19
1. Een rechtspersoon wordt ontbonden:
(…)
e. door een beschikking van de Kamer van Koophandel en Farbieken als bedoeld in artikel 19a;
(…)
5. De rechtspersoon blijft na ontbinding voortbestaan voor zover dit tot vereffening van zijn vermogen nodig is. In stukken en aankondigingen die van hem uitgaan, moet aan zijn naam worden toegevoegd: in liquidatie.
(…)
7. De gegevens die omtrent de rechtspersoon in de registers zijn opgenomen op het tijdstip waarop hij ophoudt te bestaan, blijven daar gedurende tien jaren na dat tijdstip bewaard.
Artikel 2:19a
1. Een in het handelsregister ingeschreven (…) besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, (…) wordt door een beschikking van de Kamer van Koophandel en Farbieken, waar die rechtspersoon is ingeschreven, ontbonden, indien de Kamer is gebleken dat ten minste twee van de hiernavolgende omstandigheden zich voordoen:
a. de rechtspersoon heeft het voor zijn inschrijving in het handelsregister of voor de inschrijving van een aan hem toebehorende onderneming verschuldigde bedrag niet voldaan gedurende ten minste een jaar na de datum waarvoor hij dat bedrag had moeten voldoen;
b. er staan gedurende ten minste een jaar geen bestuurders van de rechtspersoon in het register ingeschreven, terwijl ook geen opgaaf tot inschrijving is gedaan, dan wel er doet zich, indien er wel bestuurders staan ingeschreven, met betrekking tot alle ingeschreven bestuurders een van de navolgende omstandigheden voor:
1º bestuurder is overleden,
2º de bestuurder is ten minste een jaar niet bereikbaar gebleken op het in het register vermelde adres, en evenmin op het in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven adres, dan wel in die administratie staat ten minste een jaar geen adres van de bestuurder vermeld;
c. de rechtspersoon is ten minste een jaar in gebreke met de nakoming van de verplichting tot openbaarmaking van de jaarrekening of de balans en de toelichting overeenkomstig de artikelen 394, 396 of 397;
d. de rechtspersoon heeft ten minste een jaar geen gevolg gegeven aan een aanmaning als bedoeld in artikel 9, lid 3 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen tot het doen van aangifte voor de vennootschapsbelasting.
3. Indien de Kamer op grond van haar bekende gegevens gebleken is dat een rechtspersoon als bedoeld in de leden 1 en 2 voor ontbinding in aanmerking komt, deelt zij de rechtspersoon en de ingeschreven bestuurders bij aangetekende brief aan hun laatst bekende adres mee, dat zij voornemens is tot ontbinding van de rechtspersoon over te gaan, met vermelding van de omstandigheden waarop het voornemen is gegrond. De Kamer schrijft deze mededeling in het register. Als de omstandigheid bedoeld in lid 1, onder b zich voordoet, doet de Kamer van het voornemen van ontbinding tevens een mededeling opnemen in de Nederlandse Staatscourant. (…)
4. Na verloop van acht weken na de dagtekening van de aangetekende brief ontbindt de Kamer de rechtspersoon bij beschikking, tenzij voordien is gebleken dat de omstandigheden die ingevolge het derde lid zijn vermeld, zich niet of niet meer voordoen.
5. De beschikking wordt bekend gemaakt aan de rechtspersoon en de ingeschreven bestuurders.
(…)
8. Indien tegen een beschikking als bedoeld in lid 4, beroep wordt ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven schrijft de Kamer dat in het register in. De beslissing op het beroep wordt tevens ingeschreven. (…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Blijkens uittreksel uit het handelsregister, gedateerd 17 mei 2002, stond laatstelijk in dit register ingeschreven de besloten vennootschap A B.V., statutair gevestigd te X, met als bestuurder/enig aandeelhouder B. Als correspondentieadres van A B.V. stond een postbusnummer van verweerster genoteerd. Als adres van bestuurder/enig aandeelhouder B stond ingeschreven M te Y.
- Bij aangetekende brief van 5 november 2001 heeft verweerster met toepassing van artikel 2:19a, derde lid, BW het bestuur van A B.V. op het adres M te Y in kennis gesteld van haar voornemen om tot ontbinding van de rechtspersoon A B.V. over te gaan op de gronden vermeld in het eerste lid van artikel 2:19a BW, onder a, b onder 2º en c, indien na verloop van acht weken na dagtekening van die brief ten minste twee van de daarin genoemde omstandigheden zich nog steeds voordoen.
- Bij brieven van 7 januari 2002 - gericht aan B op het adres M te Y - en 9 januari 2002 - gericht aan het bestuur van A B.V. op hetzelfde adres - heeft verweerster medegedeeld dat ten aanzien van A B.V. op 9 januari 2002 een beschikking tot ontbinding is genomen op grond het bepaalde bij artikel 2:19a, vierde lid, BW.
- Bij brief van 28 januari 2002 heeft B aan verweerster medegedeeld van de belastingdienst te Lelystad te hebben vernomen dat A B.V. is ontbonden. B heeft bij deze gelegenheid aangegeven dat dit niet zijn intentie is en heeft tevens medegedeeld dat hij vanzelfsprekend bereid is verweerster van de benodigde informatie te voorzien.
- Verweerster heeft B bij brief van 7 februari 2002 medegedeeld dat zijn brief van 28 januari 2002 niet voldoet aan de eisen van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht en deswege niet als bezwaarschrift in behandeling kan worden genomen. B wordt de mogelijkheid geboden binnen vier weken enkele opgesomde verzuimen te herstellen.
- Bij brief van 27 februari 2002 heeft B de door verweerster genoemde verzuimen hersteld.
- Vervolgens heeft verweerster het bestreden besluit genomen. Hierbij is het bezwaar van appellant kennelijk ongegrond verklaard.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
" Wij verklaren uw bezwaarschrift kennelijk ongegrond op grond van de navolgende overwegingen.
"Op grond van artikel 19a boek 2 Burgerlijk Wetboek moet de Kamer van Koophandel een rechtspersoon te ontbinden als:
· de ingeschreven bestuurders meer dan één jaar onbereikbaar zijn op het vermelde adres in zowel het handelsregister als de gemeentelijke bevolkingsadministratie
· de rechtspersoon meer dan één jaar in gebreke is met de nakoming van de verplichting tot openbaarmaking van zijn jaarstukken
· meer dan één jaar na de gestelde betalingsdatum het verschuldigde bedrag voor inschrijving in het Handelsregister niet is voldaan.
Volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel voldoet uw rechtspersoon aan deze criteria."
Aldus de brief d.d. 5 november 2001, houdende het voornemen tot ontbinding.
Overeenkomstig de wettelijke voorschriften hebben wij de brief van 5 november 2001 aangetekend met bericht van ontvangst verzonden aan de rechtspersoon en de ingeschreven bestuurder, beide aan het adres M, (…) Y.
De factuur over het jaar 2000 is door de Kamer van Koophandel Flevoland op 1 maart 2000 verzonden aan het adres Postbus *, (…) Y. Op 2 juni 2000 heeft genoemde Kamer een herinnering gezonden aan het nieuwe correspondentieadres M, (…) Y. Deze factuur is tot op heden niet betaald.
Vaststaat dat vanaf het boekjaar 1997 geen jaarstukken bij de Kamer zijn gedeponeerd. Aangezien na het verstrijken van de periode van 8 weken na het verzenden van de voornemen-brief d.d. 5 november 2001 zich nog steeds twee of meer van de genoemde ontbindingsomstandigheden voordeden, heeft de Kamer gezien het wettelijk regime niet anders kunnen doen dan het besluit te nemen de rechtspersoon te ontbinden, hetgeen is medegedeeld bij brief van 9 januari 2002.
Op uw aanbod ons nog te voorzien van stukken en betalingen behoeven wij bij de beoordeling van uw bezwaarschrift geen acht te slaan, gezien de dwingende termijnbepaling (herstel van verzuimen binnen 8 weken na dagtekening van de voornemen-brief).
Nu wij het bezwaarschrift kennelijk ongegrond verklaren zien wij af van het horen van belanghebbenden."
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Appellante erkent fouten te hebben gemaakt in haar correspondentie met verweerster en met de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Flevoland te Lelystad. Zij is een periode onbereikbaar geweest omdat het opgegeven postbusnummer naar aanleiding van een reorganisatie bij PTT / TPG Post was opgeheven en zij heeft verzuimd verweerster in kennis te stellen van het nieuwe postbusnummer. Daarnaast is zij vrijwel nimmer bereikbaar op het opgegeven adres M te Y, omdat zij haar werkzaamheden bij de klanten uitvoert. Het adres M te Y bevindt zich op een bedrijventerrein en beschikt om veiligheidsredenen niet over een brievenbus.
Appellante heeft niet moedwillig geprobeerd te misleiden. Er is vertraging ontstaan bij het opmaken van haar jaarstukken. Deze zijn inmiddels ingediend bij de accountant. Ten einde de verschuldigde bijdrage handelsregister te kunnen betalen, heeft appellante verweerster verzocht haar een nieuwe factuur te doen toekomen. Voorts is appellante bereid de verweerster de gereedgekomen jaarstukken te doen toekomen.
Appellante verzoekt de bestreden beslissing te vernietigen, aangezien haar ontbinding grote financiële schade tot gevolg heeft.
5. De beoordeling van het geschil
Uit artikel 2:19a, eerste, derde en vierde lid, BW vloeit voort dat verweerster tot ontbinding van de rechtspersoon dient over te gaan indien na verloop van de termijn van acht weken twee of meer van de in het eerste lid genoemde aan de rechtspersoon in de voornemenbrief medegedeelde omstandigheden zich nog steeds voordoen. Slechts indien voor verweerster volstrekt duidelijk is of behoort te zijn dat sprake is van een rechtspersoon die nog volop activiteiten verricht in het maatschappelijk verkeer, brengt een redelijke toepassing van de regeling mee dat verweerster de haar toegekende bevoegdheden niet uitoefent.
Tussen partijen is niet in geschil en ook voor het College staat op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast, dat op 9 januari 2002, na verloop van de termijn van acht weken na dagtekening van de brief van 5 november 2001 waarin verweerster ingevolge het derde lid van artikel 2:19a BW het voornemen tot ontbinding en de omstandigheden die hiertoe aanleiding gaven aan appellante en haar bestuurder had kenbaar gemaakt, de onder sub a, b onder 2 en c van artikel 2:19a, eerste lid, BW genoemde omstandigheden zich ten aanzien van appellante nog steeds voordeden. Verweerster was derhalve vanaf dat tijdstip gehouden de rechtspersoon te ontbinden. Dat appellante zich enige weken na ommekomst van de termijn bereid heeft verklaard de bijdrage handelsregister te voldoen en de ontbrekende jaarstukken te deponeren, kan hieraan niet afdoen. Indien, zoals in artikel 2:19a BW het geval is, de wetgever het nemen van een besluit oplegt, indien geen gebruik wordt gemaakt van een laatste mogelijkheid tot herstel van verzuimen binnen een daartoe gestelde tijdslimiet, kan een eventueel later herstel van die verzuimen niet leiden tot het oordeel dat aan die dwingende termijnbepaling voorbij zou moeten worden gegaan.
Voorts is niet gebleken van feiten of omstandigheden die verweerster bekend waren of bekend hadden behoren te zijn en die haar hadden moeten doen besluiten een nader onderzoek naar de activiteiten van appellante in te stellen.
Tenslotte is van belang dat de wetgever met de in artikel 2:19a BW neergelegde regeling uitdrukkelijk heeft beoogd de Kamers van Koophandel en Fabrieken de bevoegdheid toe te kennen rechtspersonen te ontbinden ten aanzien waarvan zich omstandigheden voordoen die een genoegzame grondslag bieden voor de gevolgtrekking dat sprake is van niet-actieve rechtspersonen. Nu zodanige omstandigheden zich blijkens het vorenstaande ten aanzien van appellante voordeden, kan niet met vrucht worden geoordeeld dat het besluit van verweerster onevenredig is ten opzichte van de geconstateerde verzuimen.
Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
Het College ziet geen aanleiding voor de toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.A. van der Ham, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 december 2002.
w.g. M.A. van der Ham w.g. M.S. Hoppener