Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Enkelvoudige kamer voor spoedeisende zaken
Nos. AWB 02/1501 en 02/1702 31 december 2002
29010 Wet op de kansspelen
Aanwezigheidsvergunning
Uitspraak in de zaken van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid The Old Nickel B.V., te Amsterdam, appellante,
gemachtigde: mr. N.P. van Tekelenburg,
tegen
de burgemeester van Amsterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. H.C. van Esseveldt, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
1. De procedure
Op 1 oktober 2002 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 30 augustus 2002. Het beroep is geregistreerd onder nummer AWB 02/1702.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen de weigering een aanwezigheidsvergunning te verlenen voor kansspelautomaten in de inrichting genaamd "Hotel Old Quarter", ongegrond verklaard.
Op 25 oktober 2002 heeft appellante zich tot de voorzieningenrechter van het College gewend met het verzoek terzake een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder nummer AWB 02/1501.
Op 11 november 2002 is een reactie van verweerder ingekomen.
Bij faxbericht van 20 november 2002 heeft verweerder op verzoek van het College nadere stukken aan het College doen toekomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2002, waar partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten hebben toegelicht. Voor appellante zijn tevens verschenen, A, bedrijfsleider van "Hotel Old Quarter" en B, directeur van R&C Amusementsbureau B.V.
2. De grondslag van het geschil
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak zijn de volgende feiten en omstandigheden voor de voorzieningenrechter komen vast te staan.
- Appellante exploiteert te Amsterdam een inrichting, genaamd "Hotel Old Quarter".
- Op 6 december 2001 heeft appellante ten behoeve van deze inrichting een aanwezigheidsvergunning gevraagd voor twee kansspelautomaten.
- Bij brief van 21 december 2001 heeft verweerder appellante bericht dat zij voornemens is de gevraagde vergunning te weigeren en heeft verweerder appellante tot 15 januari 2002 in de gelegenheid gesteld haar zienswijze te geven over dit voornemen.
- Op 14 januari 2002 heeft appellante haar schriftelijke zienswijze bij verweerder ingediend.
- Bij besluit van 15 januari 2002 heeft verweerder de gevraagde vergunning geweigerd.
- Bij brief van 25 februari 2002 heeft appellante hiertegen bezwaar gemaakt.
- Op 23 april 2002 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
- Op 28 augustus 2002 heeft de bezwaarschriftencommissie advies uitgebracht.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
In dit besluit verwijst verweerder voor de motivering ervan naar het advies van de bezwaarschriftencommissie.
Het advies van evengenoemde commissie dat in het bestreden besluit als integraal ingevoegd dient te worden beschouwd, luidt als volgt:
" Om in aanmerking te kunnen komen voor een aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten dient de inrichting van bezwaarde als hoogdrempelig te worden aangemerkt. Om als hoogdrempelig te kunnen worden aangemerkt wordt volgens de Memorie van Toelichting bij artikel 30c WKS aangesloten bij vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB).
Het belangrijkste criterium in het onderhavige geval is dat het moet gaan om een inrichting waar het café of het restaurantbezoek op zichzelf staan en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend.
Er is sprake van een zelfstandige betekenis als de (laagdrempelige) activiteiten een zodanig omvang hebben dat zij ook een zelfstandige stroom van bezoekers trekken. Om dit te bepalen is de feitelijke situatie doorslaggevend en kunnen de inrichting van de gelegenheid en de tenaamstelling een rol spelen.
De commissie stelt allereerst vast dat uit de tekening overgelegd door uw vertegenwoordigers en uit de foto's overgelegd door bezwaarde blijkt dat het cafégedeelte, het restaurantgedeelte en de receptie van de inrichting zich in één ruimte bevinden.
Bezwaarde stelt dat aan de receptie van het hotel, gevestigd in het cafe- restaurantgedeelte geen zelfstandige betekenis kan worden toegekend. Zij stelt dat in de inrichting slechts een hotelreceptie gevestigd is, waar gasten een inschrijfformulier ontvangen en invullen voordat het restaurant- en cafégedeelte begint. De potentiële gasten betreden niet daadwerkelijk het restaurant c.q. café bij inschrijving. Voorts heeft het hotel een eigen toegang die naast de toegang van het restaurant is gelegen. De stelling dat er hotelfaciliteiten worden aangeboden in het eetcafégedeelte en dat de hotelgasten door het restaurant c.q. horecabedrijf moeten om in te checken wordt dan ook betwist. De commissie is van mening dat nu (potentiële) hotelgasten naast de bar van het café/restaurant, waar de receptie van het hotel gevestigd is, moeten inchecken en gelet op het feit dat hotelgasten vanuit het hotel rechtstreeks naar het café/restaurant kunnen om te ontbijten, er sprake is van een activiteit die een zelfstandige stroom bezoekers trekt. In de jurisprudentie is bepaald dat het bieden van logeerfaciliteiten (hotels) als laagdrempelig is aan te merken. Het feit dat de hotelreceptie gevestigd is in het restaurant- en cafégedeelte, maakt de inrichting laagdrempelig.
De commissie overweegt bovendien ten aanzien van de stelling van bezwaarde dat de inrichting een restaurant is en geen eetcafé, omdat er driecomponentenmaaltijden worden geserveerd en in het cafégedeelte enkel drank wordt geserveerd en geen gerechten, als volgt.
Uit de door bezwaarde overgelegde menukaart blijkt dat er een lunchkaart (van 10:00 uur tot 17:00 uur) is en een kaart voor het diner (van 16:00 uur - 23:00 uur). Op de lunchkaart wordt een uitgebreid assortiment 'kleine etenswaren' aangeboden. Onder andere broodjes, hamburgers, uitsmijters, omeletten en soepen. Deze aangeboden etenswaren hebben niet het karakter van een volledige maaltijd. Een volledige maaltijd dient te voldoen aan de omschrijving van driecomponentenmaaltijd: het geheel van warme gerechten dat ten minste bestaat uit de drie volgende, niet met elkaar vermengde bestanddelen vlees-vis-gevogelte- wild, groente en aardappelen-rijst-meelspijzen.
Bij uitspraak van 15 november 2000 heeft het CBB (AWB 00/73 29010, JG 01.0125) bepaald dat het verstrekken van niet als volledige maaltijd aan te merken etenswaren, zoals broodjes en soepen, activiteiten vormen die een zelfstandige betekenis hebben. Deze kunnen niet worden beschouwd als uitsluitend een ondersteuning van hoogdrempelige activiteiten. Het hebben van een kleine kaart is genoeg om als laagdrempelig bestempeld te worden, de 'zodanige omvang' van de kleine gerechten is hiermee gegeven, aangezien er een stroom bezoekers is die de inrichting enkel voor de laagdrempelige activiteiten bezoekt. Dat bezwaarde op de menukaart voor het diner wel hoofdzakelijk driecomponentenmaa1tijden serveert doet hier niet aan af. De commissie is dan ook van oordee1 dat de inrichting van bezwaarde niet als restaurant is aan te merken en is hierdoor als laagdrempelig aan te merken. Dit betekent ook dat het cafébezoek niet op zichzelf staat en dat er in hetzelfde gedee1te als waarin het café is gevestigd andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend.
Dat de inrichting van bezwaarde aan alle milieueisen voldoet en in bezit is van alle vergunningen, zegt nog niets over het karakter (hoog- dan wel 1aagdrempelig) van de inrichting.
Samenvattend komt de commissie tot de volgende conclusie. Aan de aanwezigheid van de receptie naast de bar kan een zelfstandige betekenis worden toegekend, doordat de receptie een zelfstandige stroom hotelgasten trekt. Daarnaast kan, gelet op de aanwezigheid en assortiment van de lunchkaart, een zelfstandige betekenis aan deze 'kleine gerechten' worden toegekend, die een zelfstandige stroom bezoekers trekt. Hierdoor is de inrichting van bezwaarde als laagdrempelig aan te merken. Het argument van bezwaarde dat de inrichting zich qua activiteiten vooral richt op bezoekers vanaf 18 jaar is in dit verband niet meer van belang."
4. Het standpunt van appellante
Appellante stelt zich op het standpunt dat sprake is van een hoogdrempelige inrichting in de zin van de Wet op de kansspelen. Appellante is een horecabedrijf in de zin van artikel 1, lid 1 Drank- en Horecawet. Appellante beschikt over alle benodigde vergunningen en voldoet aan alle milieueisen.
Verweerder stelt zich ten onrechte op het standpunt dat appellante hotelfaciliteiten aanbiedt in het eetcafégedeelte en dat hotelgasten altijd door het eetcafé moeten om in te checken voor een hotelkamer. Naast de bar bevindt zich slechts een hotelreceptie waar gasten een inschrijvingsformulier ontvangen en invullen. De gasten behoeven niet daadwerkelijk het restaurant dan wel het café bij deze inschrijving te betreden. De hotelreceptie kan niet worden opgevat als een activiteit binnen de inrichting waaraan een zelfstandige betekenis moet worden toegekend.
Indien de hotelgasten hierom verzoeken, ontvangen zij een pasje waarmee de deur die zich achterin de inrichting bevindt kan worden geopend teneinde van en naar hun hotelkamer te gaan. De hotelgasten maken echter vaker gebruik van de aparte ingang van het hotel, die naast de ingang van het restaurant is gelegen.
De hotelgasten kunnen, evenals andere bezoekers, in de inrichting het ontbijt nuttigen. Dit kan echter evenzeer in één van de vele andere etablissementen in de buurt.
Voorts betwist appellante het standpunt van verweerder dat zij een eetcafé exploiteert. Appellante exploiteert een restaurant waarin driecomponentenmaaltijden worden geserveerd, hetgeen blijkt uit de overgelegde dinermenukaart. Appellante biedt in haar restaurantgedeelte geen andere activiteiten aan dan het serveren van eten.
Op de begane grond bevindt zich in dezelfde ruimte als het restaurant een cafégedeelte alwaar 's avonds gelegenheid is voor het nuttigen van een (alcoholisch) drankje. Aan deze bar worden geen gerechten geserveerd.
Dat het hotel, het café en het restaurant strikt zijn te scheiden blijkt ook uit het gegeven dat sprake is van drie gescheiden boekhoudingen.
Het gehele bedrijf is ingesteld op een publiek van 18 jaar en ouder. Er zullen niet of nauwelijks personen onder de 18 jaar de inrichting bezoeken. Voorts is de inrichting gevestigd in een buurt c.q. straat waar vrijwel geen personen onder de 18 jaar zullen komen.
Op 15 juli 2002 heeft de politie appellante op last van verweerder gesommeerd de kansspelautomaten te verwijderen, waaraan door appellante is voldaan. Appellante lijdt, doordat zij de kansspelautomaten niet meer kan exploiteren, een schade ter hoogte van € 217,-- per week. Appellante verzoekt het College verweerder te veroordelen tot vergoeding van deze schade.
5. De beoordeling van het geschil
5.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie Wbb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van het College op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb juncto artikel 19, eerste lid, van de Wbb kan, indien beroep bij het College is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Op grond van de door partijen overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van 26 november 2002 is de voorzieningsrechter van oordeel dat onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak kan worden gedaan. Mede gelet op de ter zitting door partijen gegeven toestemming gaat hij daartoe over.
5.2. Ingevolge artikel 30, aanhef en onder d, van de Wet op de kansspelen kan een inrichting slechts als hoogdrempelig worden aangemerkt, indien naast het café- of restaurantbezoek geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend.
5.3. Blijkens de overgelegde stukken, waaronder de ter zitting getoonde plattegrond en foto's, gaat de voorzieningenrechter er allereerst van uit dat bij de onderhavige inrichting sprake is van één grote ruimte waarin zich naast een bar en een eetgelegenheid, een hotelreceptie bevindt. De gasten van het hotel dienen zich bij de hotelreceptie te vervoegen teneinde zich in te schrijven.
In verband met de feitelijk situatie moet worden geoordeeld dat deze hotelreceptie een zelfstandige stroom van bezoekers trekt, wier keuze voor het bezoek aan de inrichting van appellante wordt bepaald door de aanwezigheid aldaar van deze hotelreceptie. Reeds op deze grond dient de gehele inrichting als laagdrempelig te worden beschouwd.
5.4. Bij de hotelreceptie wordt tevens aan hotelgasten een pasje verstrekt, waarmee zij de verbindingsdeur kunnen openen die zich achterin de inrichting bevindt, teneinde van en naar hun hotelkamer te gaan. Ook in verband met deze omstandigheid moet worden geoordeeld dat de inrichting van appellante laagdrempelig van aard is. De stelling van appellante dat de hotelgasten het hotel vaker via de andere, naast de inrichting gesitueerde, ingang betreden doet hier niet aan af.
5.5. Voorts bestaat in de inrichting voor hotelgasten, alsmede voor andere bezoekers, de mogelijkheid een ontbijt te nuttigen. Uit de door appellante gehanteerde menulijst voor de lunch blijkt verder dat in de inrichting tot 16.00 uur onder meer tomatensoep, soep van de dag, diverse omeletten, hamburgers en sandwiches worden geserveerd. De verstrekking van dergelijke niet als een volledige maaltijd aan te merken etenswaren vormen eveneens activiteiten die een zelfstandige betekenis hebben. Deze kunnen niet worden beschouwd als uitsluitend ter ondersteuning van hoogdrempelige activiteiten.
5.6. Hetgeen appellante voor het overige met betrekking tot de drempelwaarde van de inrichting heeft aangevoerd stuit af op het hiervoor overwogene en kan daarom verder onbesproken blijven.
5.7. Uit het vorenoverwogene volgt dat verweerder onder de gegeven omstandigheden de gevraagde vergunning voor kansspelautomaten terecht heeft geweigerd.
Nu het beroep ongegrond dient te worden verklaard, bestaat geen aanleiding voor toekenning van het verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Awb.
Gelet op de beslissing in de hoofdzaak, is er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het hiertoe strekkende verzoek dient dan ook te worden afgewezen.
Er is evenmin aanleiding voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus gewezen door mr. H.C. Cusell, in tegenwoordigheid van mr. Th.J. van Gessel, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 31 december 2002.
w.g. H.C. Cusell w.g. Th.J. van Gessel