Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 58k, eerste lid, aanhef en onder a, Mw blijkt derhalve dat het de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever is geweest dat uitsluitend aan de hand van de in deze bepaling opgenomen toetsingscriteria wordt beoordeeld of de betrokken pluimveehouder al in het van belang zijnde tijdvak serieuze plannen had om het aantal kippen of kalkoenen op zijn bedrijf te vergroten en hiertoe onomkeerbare stappen heeft gezet.
5.3.2 Tegen de achtergrond van het hiervoor onder 5.3.1. overwogene omtrent de strekking van de onderhavige wetgeving dient vervolgens de vraag te worden beantwoord of onder het verlenen van een milieuvergunning, in de zin van artikel 58k, eerste lid, aanhef en onder a, Mw, mede het doen en accepteren van een 8.19 melding moet worden begrepen.
Bij de beantwoording van die vraag heeft te gelden dat verweerder rekening moet houden met de omstandigheid dat met artikel 58k beoogd wordt tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, welke in bepaalde gevallen kunnen ontstaan door toepassing van de algemene regels van het pluimveerechtenstelsel. Dit kan meebrengen dat gevallen die kennelijk niet door de wetgever zijn voorzien, maar die - wanneer dat wel het geval was geweest - onmiskenbaar onder artikel 58k zouden zijn opgenomen, door verweerder in het kader van zijn bevoegdheden bij de toepassing van artikel 58k voornoemd onder omstandigheden, wanneer een redelijke uitleg van de wettekst dat toelaat, op één lijn gesteld moeten worden met de wél in artikel 58k uitdrukkelijk voorziene categorieën van gevallen.
Onder verwijzing naar de in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder am, Mw, neergelegde definitie van het begrip "milieuvergunning", waarin uitsluitend wordt verwezen naar artikel 8.1 Wm, beantwoordt het College de hier aan de orde zijnde vraag echter ontkennend. Een extensieve interpretatie van dit begrip, in die zin dat daaronder ook een 8.19 melding zou vallen, moet geacht worden niet te stroken met de bedoeling van de wetgever.
Dit te meer, nu in het met artikel 58k, eerste lid, aanhef en onder a, Mw corresponderende artikel 9, eerste lid, Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij de milieuvergunning en de 8.19 melding afzonderlijk worden genoemd als criteria om te beoordelen of sprake is van investeringen ten behoeve van vergroting van het aantal varkens. Hierbij neemt het College in aanmerking dat verweerder in dit verband heeft gewezen op een aantal verschillen tussen het stelsel van de Wet herstructurering varkenshouderij en van de Mw, die er onder meer in bestaan dat de gevolgen van de introductie van het stelsel van pluimveerechten minder ingrijpend zijn dan die bij de varkensrechten, nu in het laatste geval een korting ten opzichte van de referentiehoeveelheid is voorzien, terwijl het bij de pluimveesector om een "bevriezing" van de situatie gaat.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat, gelet op de verschillen tussen de 8.19 melding en de procedure van aanvraag en verkrijging van een milieuvergunning enerzijds en de verschillen tussen het stelsel van pluimveerechten en varkensrechten anderzijds, verweerder terecht heeft geoordeeld dat, zonder daartoe strekkende wijziging van de Mw, voor de toepassing van genoemd artikel 58k de 8.19 melding niet op één lijn is te stellen met een milieuvergunning.
Op grond hiervan dient de in punt 5.3 geformuleerde rechtsvraag ontkennend worden beantwoord. De stelling van appellante dat zij ten onrechte de dupe wordt van een onjuiste toepassing van artikel 8.19 Wm door burgemeester en wethouders van Zundert, kan hier niet aan afdoen. Daargelaten of die stelling gelet op het reeds voor de uitbreiding van de stal vergunde aantal dieren juist is, is beslissend dat het doen en geaccepteerd worden van een 8.19 melding niet kan worden gelijk gesteld met het aanvragen en verleend worden van een milieuvergunning en dat appellante, die nu eenmaal geen milieuvergunning heeft aangevraagd, niet aan de wettelijke criteria voor toepassing van hardheidsgeval 1 voldoet.
5.4 Voorzover appellante met haar stelling, dat strikte toepassing van de in artikel 58k geregelde hardheidsgevallen in het onderhavige geval tot een onredelijke uitkomst leidt, heeft willen betogen dat in dit geval een algemene hardheidsclausule moet worden toegepast, faalt dit betoog. Het College overweegt te dien aanzien dat tijdens de parlementaire behandeling van de Wijzigingswet het amendement Stellingwerf (kamerstukken II, 1999-2000, 26 437, nr. 14), strekkende tot het opnemen van een zodanige hardheidsbepaling in de Meststoffenwet, is verworpen.
5.5 Gelet op het vorenstaande moet de conclusie zijn dat verweerder in bezwaar op goede gronden zijn besluit dat appellante niet in aanmerking komt voor hardheidsgeval 1 heeft gehandhaafd. Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.