ECLI:NL:CBB:2002:AO6378

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/189
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • M.J. Kuiper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van S&O-verklaring voor onderzoeksprojecten door Resource Analysis B.V. op basis van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 november 2002 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor een S&O-verklaring door Resource Analysis B.V. De aanvraag betrof negen onderzoeksprojecten die gericht waren op technisch-wetenschappelijk onderzoek in het kader van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA). De aanvraag werd afgewezen door de Minister van Economische Zaken, omdat de werkzaamheden volgens de minister niet voldeden aan de eisen van de WVA. De appellante, Resource Analysis B.V., stelde dat de projecten wel degelijk gericht waren op het verwerven van technisch nieuwe kennis en dat deze kennis praktische toepassingen konden hebben in nieuwe fysieke producten of processen.

De procedure begon op 20 maart 2001 met de indiening van het beroepschrift tegen het besluit van 13 februari 2001. Tijdens de zitting op 8 mei 2002 werden de standpunten van beide partijen toegelicht. De kern van het geschil lag in de interpretatie van de term 'technisch-wetenschappelijk onderzoek' en de vraag of de werkzaamheden van Resource Analysis B.V. als zodanig konden worden aangemerkt. Het College oordeelde dat de werkzaamheden van appellante niet gericht waren op het verwerven van technisch nieuwe kennis, maar eerder op het ontwikkelen van beleidsondersteunende modellen.

Het College concludeerde dat de projecten niet voldeden aan de vereisten van de WVA, omdat de werkzaamheden niet gericht waren op het in technisch opzicht vernieuwen van fysieke verschijnselen. De uitspraak benadrukte het belang van een directe relatie tussen het onderzoek en de mogelijke toepassing in nieuwe producten of processen. Het beroep van Resource Analysis B.V. werd ongegrond verklaard, en het College oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No. AWB 01/189 13 november 2002
27000 Wet vermindering afdracht loonbelasting
en premie volksverzekeringen
Uitspraak in de zaak van:
Resource Analysis B.V. , te Delft, appellante,
gemachtigde: B.M.T.M. Brus, bedrijfsadviseur te Wageningen,
tegen
de Minister van Economische Zaken, te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigden: mr. C. Cromheecke, ir. K. Sagel, mr. ing. R.J.J. Wijnands en ing. H. Jongema, allen werkzaam bij verweerders agentschap Senter.
1. De procedure
Op 20 maart 2001 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 13 februari 2001 met kenmerk ZJ0020484.SO /2.5.
Bij dat besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellante heeft gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag onder nummer SO/1999/5927/2/2445 om een verklaring als bedoeld in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, ten aanzien van een aantal projecten.
Op 1 juni 2001 heeft appellante de gronden van haar beroep aangevuld.
Op 19 september 2001 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 8 mei 2002 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader hebben toegelicht. Namens appellante heeft tevens het woord gevoerd dr. J.P.M. Kouwenhoven, werkzaam bij appellante.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Artikel 1, lid 1 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna:WVA) luidt, voor zover hier van belang:
"1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
speur- en ontwikkelingswerk: door een S&O-inhoudingsplichtige, dan wel een S&O-belastingplichtige, systematisch georganiseerde en in Nederland verrichte werkzaamheden, direct en uitsluitend gericht op technisch-wetenschappelijk onderzoek of de ontwikkeling van voor de S&O-inhoudingsplichtige onderscheidenlijk de S&O-belastingplichtige technisch
nieuwe:
1°. fysieke producten;
2°. onderdelen van fysieke producten;
3°. fysieke productieprocessen;
4°. onderdelen van fysieke productieprocessen;
5°. programmatuur of
6°. onderdelen van programmatuur,
alsmede daaraan voorafgaand in Nederland verricht haalbaarheidsonderzoek;
(…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft op 9 juni 1998 een aanvraag ingediend om een S&O-verklaring als bedoeld in artikel 24, van de WVA, met betrekking tot onder meer negen projecten genaamd BAGGER, BIVV, CORALPLUS, LTV, MANOEUVRE, MSR, NENN, STREAM en WATREC en deze projecten hierbij getypeerd als technisch-wetenschappelijk onderzoek. Hierbij heeft zij de projecten als volgt omschreven:
"Projectnummer: BAGGER
(…)
Omschrijving :
Sanering van vervuilde waterbodems gevolgd door de stort en berging van het gebaggerde slib heeft invloed op de leefomgeving van de sanerings- en bergingslocaties. Een vroegtijdige onderkenning en duiding van deze effecten kunnen het interactieve besluitvormingsproces dat doorlopen wordt bij het vast stellen van de respectievelijke locaties ondersteunen en sturen. Dit onderzoeksproject richt zich op het formuleren en toetsen van technisch-wetenschappelijke onderzoeksmodellen voor de relaties tussen de sanerings-, stort- en bergingactiviteiten enerzijds en de gevolgen daarvan voor de leefomgeving anderzijds.
(…)
Projectnummer : BIVV
(…)
Omschrijving :
De transportbewegingen in ons land nemen zeer snel toe, met alle gevolgen voor mens en milieu. Dit onderzoeksproject heeft tot doel technisch-wetenschappelijke kennis te genereren middels de ontwikkeling van technisch-wetenschappelijke onderzoeks- en toetsingsmodellen voor het definieren en analyseren van de (schadelijke) effecten van deze reguliere bewegingen en de gevolgen bij eventuele calamiteiten. Hierbij dient op technisch-wetenschappelijke wijze de karakteristieke fysische, chemische en biologische processen te worden onderzocht. "Milieu" moet hier vooral gezien worden als "leefmilieu". Uiteindelijk zal ook de onderlinge samenhang van de diverse factoren en processen verduidelijkt worden, zodat ze gebruikt kunnen worden in beleidsmatige afwegingen en keuzes.
(…)
Projectnummer : CORALPLUS
(…)
Omschrijving :
Dit project betreft de uitbreiding van een eerder goedgekeurd S&O onderzoeksproject (CORAL). Het onderzoek richt zich op het bepalen van de duurzame niveaus van gebruik van kwetsbare kustecosystemen (zoals koraalriffen) voor visserij en toerisme. Aspecten van het onderzoek zijn de invloeden van vervuilende stoffen, sedimentatie en het gebruik op de toestand van deze kustecosystemen.
(…)
Projectnummer : LTV
(…)
Omschrijving :
In het enige estuarium dat Nederland rijk is, de Westerschelde, is de interactie tussen menselijke activiteiten en het milieu bijzonder intensief en complex. Daarnaast is ook dit ook een kwetsbaar en gevoelig ecosysteem. De gevolgen van menselijke ingrepen op de fysische, biologische en chemische processen moeten dan ook vooraf bijzonder goed bekend zijn om een zorgvuldige en juiste afweging van belangen te kunnen maken. Dit project formuleert en definieert technisch-wetenschappelijke onderzoeksmodellen tav. de invloed van verdieping, zandwinning, ontpoldering en baggeren maar ook een windturbinepark en waterkwaliteitsmaatregelen, op het milieu.
(…)
Projectnummer : MANOEUVRE
(…)
Omschrijving :
De toename van de transportbehoeften op het water vereist een maximale benutting van de capaciteit van de Nederlandse vaarwegen. Dit stelt eisen aan de manoeuvreerbaarheid van schepen. Daarnaast zijn er randvoorwaarden vanuit de veiligheid en de effecten op het milieu. Er worden technisch-wetenschappelijke onderzoeksmodellen opgesteld en getoetst ten einde de relaties tussen capaciteit, manoeuvreerbaarheid, veiligheid en milieueffecten te definieren en formaliseren.
(…)
Projectnummer : MSR
(…)
Omschrijving :
Het project richt zich op het onderzoeken van de integrale (leef)milieu-effecten van luchtvaartverkeer rond luchthavens. Het betreft de luchtkwaliteit (chemisch) en de veiligheid en geluidsbelasting (beide fysisch). In andere projecten zijn afzonderlijke modellen voor de verschillende modellen in ontwikkeling, maar het ontbreekt vooralsnog aan de technisch-wetenschappelijke kennis voor het formuleren van een integraal model. Dmv. het opstellen van een aantal technisch-wetenschappelijke onderzoeksmodellen hiervoor alsmede het toetsen ervan, streeft dit project naar het vullen van de bestaande kennisleemten.
(…)
Projectnummer : NenN
(…)
Omschrijving :
Grootschalige infrastructurele ingrepen (die kunnen varieren van de aanleg van een snelweg of treinverbinding, tot de bouw van een windmolenpark of een industrieterrein), hebben meestal enorme gevolgen voor de leefomgeving. Een adequate beschrijving van deze gevolgen op de juiste tijd- en ruimteschaal is noodzakelijk om een discussie over het nut en de noodzaak van zo'n grootschalige ingreep op tijd en correct te kunnen voeren. Dit project formuleert en definieert aan de hand van technisch-wetenschappelijke modellen en technieken de aanpak die gevolgd moet worden om deze nut en noodzaak discussie te faciliteren.
(…)
Projectnummer : STREAM
(…)
Omschrijving :
Dit project onderzoekt de relaties tussen het beheer van bovenstrooms gebieden (zoals ontbossing) en het beheer en gebruik van benedenstroomse gebieden via neerslag-afvoerrelaties. Hierbij wordt een ruimtelijk gedistribueerd neerslag-afvoermodel ontwikkeld in een GIS, dat deels aangestuurd wordt met gegevens die via Remote Sensing verkregen zijn. Gedurende de uitvoering van dit project worden diverse technisch-wetenschappelijk onderzoeks- en analysemodellen ontwikkeld.
(…)
Projectnummer : WATREC
(…)
Omschrijving :
Het gebruik van watersystemen tbv. recreatie op water stelt eisen aan zowel het watersysteem, de waterrecreatie als het gevoerde beheer. Dit onderzoeksproject formuleert en toetst technisch-wetenschappelijke onderzoeksmodellen ten einde te kunnen komen tot een beoordelingskader voor de effecten van waterrecreatie op watersystemen."
- Bij besluit van 13 januari 2000 heeft verweerder de aanvraag met betrekking tot deze projecten afgewezen.
- Bij brief van 8 februari 2000 heeft de gemachtigde van appellante tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
- Bij brief van 29 september 2000 heeft appellante verweerder desgevraagd nadere informatie verstrekt met betrekking tot de in het geding zijnde projecten. In de brief staat onder meer het volgende vermeld:
" BAGGER
(…)De in dit project gegenereerde kennis met betrekking tot de effecten van vervuild slib op de leefomgeving en de afweging daarvan in het besluitvormingsproces is nieuw voor RA.
De op te stellen modellen zijn geen beleidsondersteunende modellen, maar technisch-wetenschappelijke onderzoeksmodellen waarmee de relaties tussen sanerings-, stort- en bergingsactiviteiten enerzijds en de gevolgen voor de leefomgeving anderzijds geformuleerd en getoetst kunnen worden.
(…)
Een mogelijke toepassing van de beschrijving van de effecten van de sanerings-, stort- en bergingsactiviteiten van vervuild slib op de leefomgeving kan liggen in het formuleren en ontwikkelen van technische verbeteringen van bagger- en stortactiviteiten ten einde de genoemde effecten te minimaliseren. De resultaten zouden concreet een toepassing kunnen vinden in het ontwerp van een technisch nieuwe baggerbergingsdepot of van nieuwe materialen die de eisen aan de locatie (ivm. uitloging en wegzijging) kunnen versoepelen.
BIVV
(…) De op te stellen modellen zijn geen beleidsondersteunende modellen, maar technisch-wetenschappelijke onderzoeksmodellen waarmee de relaties tussen transportactiviteiten enerzijds en de gevolgen voor het leefmilieu anderzijds geformuleerd en getoetst kunnen worden.
(…)
Een mogelijke toepassing van de beschrijving van de effecten van transportactiviteiten op het leefmilieu kan liggen in het formuleren en ontwikkelen van technische verbeteringen aan transportactiviteiten ten einde de genoemde effecten te minimaliseren.
CORALPLUS
(…)
Zoals reeds hierboven is aangegeven is niet het toepassen en aanpassen van een bestaand model", maar het toetsen van concepten die ontwikkeld zijn voor een specifiek kustsysteem (nl. koralen) en met name het ontwikkelen van nieuwe concepten voor kustsystemen in het algemeen, onderwerp van onderzoek.
(…)
De op te stellen modellen zijn geen beleidsondersteunende modellen, maar technisch-wetenschappelijke onderzoeksmodellen waarmee de fysieke status van kwetsbare kustecosystemen en de duurzame niveaus van het gebruik daarvan vastgesteld kan worden. (…)
(…)
Een mogelijke toepassing van de voorspelling van de fysieke status van kwetsbare kustecosystemen kan liggen in het formuleren en ontwikkelen van technische verbeteringen ten einde de hoeveelheden contaminanten en sedimenten dan wel de invloeden van visserij en toerisme te minimaliseren. Hierbij kan gedacht worden aan inzamelingssystemen die alle afval van boten tijdelijk opslaat tot terugkeer in de haven (zodat niets in de kwetsbare systemen geloosd wordt). Hiervoor bestaan systemen die echter zo lastig in gebruik zijn dat de toepassing ervan ontdoken wordt. Inzet van IT-oplossingen kan een waterdicht administratiesysteem creëren.
LTV
(…)
Er zijn geen wetenschappelijke modellen voor estuaria in het algemeen (en de Westerschelde in het bijzonder) die de voor beleidsvoering noodzakelijke resultaten kunnen berekenen van de invloed van verdieping, zandwinning, ontpoldering, baggeren en andere beheersmaatregelen.
(…)
De resultaten van dit onderzoek kunnen mogelijk gebruikt worden om de milieuproblemen in het Westerschelde systeem middels nieuwe technische fysieke producten op te lossen. Een voorbeeld hiervan is een "geul-tracking" systeem dat dynamisch en 3d-visueel aangeeft waar de scheepvaartgeul exact ligt (op basis van de grootste diepte) zodat toekomstige verdiepingen van de Westerschelde niet automatisch gepaard hoeven gaan met een verbreding van deze geul.
MANOEUVRE
(…)
De resultaten van dit onderzoek zouden kunnen leiden tot de definiëring en implementatie van een vaarbegeleidings- en stuursysteem, dat dmv. monitoring van en terugkoppeling naar de scheepvaart de grootst mogelijke vaardichtheid wordt bewerkstelligd, rekening houdend met de veiligheidsklasse van de schepen.
MSR
(…)
De resultaten van het onderzoek kunnen mogelijk gebruikt worden voor nieuwe technische fysieke producten die de problemen op de 3 aandachtsgebieden (emissies, veiligheid en geluid) tegelijkertijd oplossen. Hierbij kan gedacht worden aan een (rail)systeem voor het verplaatsen van vliegtuigen op de grond (waar zich de problemen concentreren).
NenN
(…)
(…) Het eindproduct van dit project is geen "rapport met daarin beschreven de aanpak die gevolgd moet worden om het nut van de noodzakelijke discussie te kunnen faciliteren", noch een rapport met daarin beschreven "hoe u die moet leiden". Het eindproduct van het project is een rapport met daarin beschreven "hoe effecten op de omgeving van grootschalige infrastructurele ingrepen zodanig beschreven moeten worden dat ze gebruikt kunnen worden ten behoeve van de facilitatie van nut- en noodzaakdiscussies".
(…)
De kern van dit onderzoek (in vergelijking met een aantal andere door RA uitgevoerde onderzoeken) ligt in het centraal stellen van de ruimte- en tijdschaal van de problematiek. Bij de huidige ingrepen speelt levensduur van de structuren en het daarmee samenhangend onderhoud maar een beperkte rol. Met dit onderzoek is het wellicht mogelijk te definiëren voor welke onderdelen een lange levensduur en/of een beperkt onderhoud van groot belang is voor de acceptatie van de oplossing en kunnen technische oplossingen die dit realiseren geïmplementeerd worden (keuze en ontwerp op basis van duurzaamheid).
STREAM
(…)
Het project leidt tot vermeerdering van de technisch-wetenschappelijk kennis over de interactie van bovenstrooms en benedenstrooms fysieke processen en de beheersbaarheid daarvan.
(…)
De resultaten van dit onderzoek kunnen mogelijk gebruikt worden voor beleidsvorming ten aanzien van stromingsgebieden als onderdeel van een project dat uitgevoerd wordt voor derden.
(…)
Resultaten van dit onderzoek zouden kunnen leiden tot technische oplossingen in het bovenstroomse gebied voor problemen in het benedenstroomse gebied. Een voorbeeld hiervan is een damcontrolesysteem waarvan de aansturing (al dan niet doorlaten van water) telemetrisch gestuurd wordt door de toestand van het benedenstroomse watersysteem (te kort of te veel aan water).
WATREC
(…)
Als resultaat van dit onderzoek is het wellicht mogelijk vormen van waterrecreatie te identificeren die beter passen bij de functie van de watersystemen, en daarna producten te definiëren en implementeren die deze vormen van waterrecreatie faciliteren. Als voorbeeld kan gedacht worden aan "milieuvriendelijkere" jetskies welke minder golven en lawaai produceren."
- Appellante is op 15 november 2000 en 4 december 2000 in de gelegenheid gesteld haar bezwaar mondeling toe te lichten.
- Bij besluit van 13 februari 2001 heeft verweerder op het onderhavig bezwaar beslist en daarbij zijn besluit tot afwijzing van de negen onderhavige projecten gehandhaafd.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit is verweerder bij zijn eerdere beslissing gebleven de werkzaamheden in genoemde negen projecten niet als S&O in de zin van de WVA aan te merken. Daartoe heeft verweerder onder meer het volgende overwogen.
Om van (fundamenteel) technisch-wetenschappelijk onderzoek in de zin van de WVA te kunnen spreken dienen de werkzaamheden te voldoen aan twee eisen, namelijk
- het onderzoek dient gericht te zijn op de verwerving van technisch nieuwe kennis en
- deze kennis dient mogelijk een praktische toepassing te vinden in technisch nieuwe fysieke producten, processen of programmatuur.
Verwerving van technisch nieuwe kennis houdt in dat er onderzoek wordt verricht naar de grondslagen van een bepaald fysiek verschijnsel en inzicht wordt verkregen in een onbekend werkingsprincipe van dat fysieke verschijnsel.
Aan de eerste eis wordt niet voldaan. Weliswaar leiden de onderzoeken tot een beschrijving of een model waarin de effecten van het menselijk handelen op de leefomgeving zijn weergegeven, maar hierdoor wordt geen technisch nieuwe kennis verkregen. Het onderzoeken en modelleren van de betreffende effecten en risico's leidt namelijk niet tot het in technisch opzicht vernieuwen van fysieke verschijnselen. Omdat de werkzaamheden van appellante niet zijn gericht op het onderzoeken van een onbekend werkingsprincipe dat mogelijk bepaalde toepassingen kan vinden in technisch nieuwe fysieke producten, technisch nieuwe productieprosessen of technisch nieuwe programmatuur, worden de werkzaamheden niet aangemerkt als technisch-wetenschappelijk onderzoek in de zin van de WVA.
In het verweerschrift is door verweerder het volgende aangevoerd:
"Voor alle duidelijkheid wil ik opmerken dat alle niet gehonoreerde projecten zijn afgewezen omdat niet werd voldaan aan het vereiste van het doel van de werkzaamheden. Met andere woorden: de werkzaamheden in het kader van de door appellante aangevraagde projecten zijn naar mijn mening niet gericht op het verwerven van technisch nieuwe kennis. Aan het beoordelen of de projecten voldoen aan het tweede vereiste (de toepassing) ben ik vervolgens niet meer toegekomen. Het geschil beperkt zich wat mij betreft dan ook met name tot de interpretatie van het begrip "technisch" in die zin dat er sprake moet zijn van werkzaamheden gericht op een werkingsprincipe betreffende enigerlei fysiek product of productieproces, zoals hieronder beschreven. Het zal echter duidelijk zijn dat beide vereisten met elkaar verweven zijn.
(…)
Uw College heeft in haar uitspraak van 11 januari 2000 (Nicolai Ruimtelijke Ordening en Infrastructuur B.V., AWB 97/1254 27000) aangegeven wat er verstaan moet worden onder het begrip "technisch". Hierin zegt uw College dat onderzoeksprojecten aan te merken zijn als technisch indien het bij die projecten gaat om de toepasbaarheid van een werkingsprincipe betreffende enigerlei fysiek product of productieproces dan wel enige vorm van software. Het is niet voldoende dat het onderzoek gericht is op fysieke verschijnselen, zoals bij Nicolai B.V. het geval was. De ontwikkelde concepten moeten gericht zijn op het in technisch opzicht vernieuwen van deze verschijnselen.
In haar uitspraak van 8 juni 2000 geeft uw College aan dat ook al hebben onderzoeken betrekking op het inrichten van gebieden, of milieu, socio-economische, fysische, chemische en biologische effecten, dit niet betekent dat deze onderzoeken op zich zelf zouden kunnen leiden tot nieuwe producten of productieprocessen.
Uit bedoelde uitspraken blijkt naar mijn mening dat het onderzoek betrekking moet hebben op een (of meerdere) werkingsprincipe(s) van een product of productieproces.
(…)
De reden dat ik van mening ben dat er geen sprake is van technische kennis, is dat de werkingsprincipes/gevolgen geen betrekking hebben op fysieke producten dan wel productieprocessen. Dit geldt voor alle niet gehonoreerde projecten. "
Ter zitting van het College heeft verweerder nog het volgende naar voren gebracht:
"Onderzoek gericht op fysieke verschijnselen is geen technisch wetenschappelijk onderzoek in de zin van de Wet indien de hieruit voorkomende concepten niet gericht zijn op een technische verbetering. Bij appellante is bij de ter discussie staande werkzaamheden geen sprake van gerichtheid op technische verbetering. Integendeel; de onderzoeken die hierbij door appellante worden verricht zijn met name gericht op de ontwikkeling van beleidsondersteunende modellen. Het doel is niet het verwerven van technische kennis.
In de uitspraak van Nicolai B.V. spreekt het College van "analyse van gegevens over bepaalde fysieke verschijnselen, met name in de sfeer van de sociale geografie, alsmede het op basis daarvan ontwikkelen van modellen om te komen tot een betere ruimtelijke ordening." Abstract gezien lijken deze werkzaamheden veel op die van appellante. Ook bij appellante is sprake van het analyseren en inschatten van gedragingen van fysieke verschijnselen zonder dat dit gericht is op het in technisch opzicht verbeteren van die verschijnselen. De werkzaamheden zijn niet gericht op de toepassing van een werkingsprincipe betreffende een fysiek product. Voor alle duidelijkheid; een kust, zee, bodem, landschappen en dergelijke, zijn fysieke verschijnselen maar worden door mij in beginsel niet gezien als fysieke producten.
Een werkingsprincipe zie ik als het in technische zin functioneren van een product, productieproces, dan wel software. Er wordt in de bestreden projecten geen onderzoek gedaan naar de grondslagen van de fysieke verschijnselen en ook geen inzicht verkregen in onbekende werkingsprincipes. Voor zover er naar aanleiding van de werkzaamheden van appellante eventuele fysieke ontwikkelingen voortkomen, zijn deze ontwikkelingen niet gebaseerd op aanbevelingen in technische zin van appellante. Appellante kan in de bestreden werkzaamheden hooguit aanbevelen dat er een technische ontwikkeling plaats dient te vinden. Maar zij geeft niet aan hoe die ontwikkeling er in technische zin uit moet komen te zien. Er dient naar mijn mening een direct verband te bestaan tussen het door een aanvrager verrichte onderzoek en de mogelijke toepassing. (…)
Het enkel noemen van een eventueel mogelijke ontwikkeling naar aanleiding van een onderzoek verricht door appellante is voor mij niet voldoende indien er geen sprake is van de bovenomschreven directe relatie.
(…)"
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft in haar beroepschrift onder meer het volgende aangevoerd:
" Punt 1
In eerdere correspondentie heeft Senter aangegeven wat verstaan wordt onder "werkzaamheden ter verwerving van technisch nieuwe kennis":
-de werkzaamheden dienen wetenschappelijk van aard te zijn; dit aspect staat gezien de achtergrond van Resource Analysis niet ter discussie; in de beroepszaak van 3 februari 2000 heeft Senter aangegeven hiermee in te stemmen
- de kennis dient nieuw te zijn voor het bedrijf; Resource Analysis heeft voor alle projecten in de aanvraag aangegeven dat dit zo is
- de verworven kennis dient technisch te zijn; Senter heeft aangegeven dat het onderzoek technische kennis genereert als het verschijnselen of werkingsprincipes betreft die biologisch, chemisch, biochemisch, fysisch, geologisch, geofysisch of biofysisch van aard zijn; Resource Analysis heeft in de aanvragen steeds aangegeven welke verschijnselen en/of werkingsprincipes onderzocht worden. Senter lijkt nu het standpunt in te nemen dat verschijnselen of werkingsprincipes die voornoemd karakter hebben maar die (direct of indirect) veroorzaakt worden door menselijk handelen, niet onder de definitie van "technisch" vallen. Deze afbakening is ad-hoc en komt niet voor uit de door de wetgever neergelegde voorwaarden. Sterker nog: onderzoek dat uiteindelijk leidt tot een nieuw product of productieproces betreft uiteindelijk altijd menselijke handelen.
Punt 2
Resource Analysis voert fundamenteel technisch-wetenschappelijk onderzoek uit. Dit houdt in dat er niet onmiddellijk een toepassing te noemen is. Dat wordt ook niet geëist. De motivatie van het College gebruikt termen als "mogelijk", "zou kunnen", "concept", "eventueel". In een wetenschappelijk benadering zou het dan ook zo moeten zijn dat niet degene die beweert dat er "een" toepassing is de bewijslast heeft, maar degene die beweert dat zo'n toepassing niet bestaat. Immers het foutief identificeren van een toepassing kan nooit tot de conclusie leiden dat er werkelijk niet zo'n toepassing bestaat. Met andere woorden, als Resource Analysis een toepassing aangeeft, of zelfs tientallen verschillende toepassingen, en Senter oordeelt daarover negatief, dan is daarmee niet vastgesteld dat zo'n toepassing niet bestaat. En volgens de motivatie van het College hoeft er slechts één zo'n toepassing te bestaan.
De wetgever heeft echter in dit geval bepaald dat het aan de aanvrager is om een traject te schetsen waaruit zou kunnen blijken dat er de mogelijkheid van zo'n toepassing is. (…)
Een objectieve beschouwing van deze procedure kan niet anders dan tot de conclusie leiden dat het niet uitsluitend aan Resource Analysis ligt dat de informatie niet doorkomt. Senter verschuilt zich achter de wettelijke regeling die er op neer komt dat de aanvrager moet zorgen dat de beoordelaar het begrijpt, en vrijlaat in hoeverre de beoordelaar zich coöperatief opstelt.
Naast bovengenoemde algemene punten wil Resource Analysis nog een bezwaar naar voren brengen. In de vijf beschikkingen zijn in totaal veertig projecten afgewezen. De motivatie voor de afwijzing is echter niet per project geformuleerd, ondanks het feit dat het geheel verschillende projecten zijn. Senter volstaat met een motivatie voor drie projecten en verwijst voor de andere projecten hiernaar. Resource Analysis heeft in het verleden al enige malen bezwaar bij Senter gemaakt tegen deze procedure. Het betreft aanvragen voor afzonderlijke projecten met project-specifieke kenmerken. Deze kenmerken zijn uitgebreid door Resource Analysis aangegeven. Senter wil niet per project aan geven aan welke beoordelingscriteria dit niet voldoet. Sterker nog, Senter is niet in staat deze beoordelingscriteria te overleggen. De motivaties blijven nu dan ook steken in een constatering dat een bepaald project niet voldoet, zonder aan te geven waarom dat voor het specifieke project zo is."
Ter zitting heeft appellante nog het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd:
" Het geschil tussen SENTER en RA heeft betrekking op de interpretatie van het "fundamenteel technisch-wetenschappelijk onderzoek". In de motivatie van haar beslissingen richt SENTER zich volledig op het begrip "technisch" en gaat daarbij volkomen voorbij aan het aspect "fundamenteel". In het zoeken naar een sluitende definitie van het begrip "technisch" zwalkt SENTER tussen "toepassingsgericht" (er moet een "technische" toepassing zijn) en "werkingsprincipe" (dat "technisch" moet zijn). Als RA aantoont dat de onderzochte werkingsprincipes "technisch" zijn, dan vindt SENTER dat de toepassingen ontbreken of niet "technisch" zijn en andersom. Dit wekt het beeld van "willekeur".
"Complete" argumentaties (in de zin dat SENTER motiveert waarom bepaalde aspecten niet "technisch" zijn) worden niet gegeven, wat het voor RA uiterst moeilijk maakt de beoordelingen te pareren. In de hoorzittingen (in november en december 2000) wordt duidelijk dat de beoordelingen sterk afhangen van de expertise en affiniteiten van de (toevallige) beoordelaar. Ook dit roept het beeld op van "willekeur'.
Het beoordelingstraject door SENTER heeft inmiddels buitengewone proporties aangenomen: nu nog staan projecten ter discussie die reeds in 1996 (voor de S&O-aanvraag 1997) zijn ingediend. Vanaf 2000 heeft SENTER stelselmatig alle (inmiddels 4 aanvragen) van RA volledig afgewezen onder referentie naar de lopende beroepen. RA maakt al gebruik van de WBSO-regeling sinds de introductie n 1994. De werkzaamheden (wijze, onderwerp, doel) van RA zijn sindsdien niet veranderd: het is nog steeds hetzelfde bedrijf. Desondanks is er een groot verschil in de beoordelingen door SENTER te constateren. Opnieuw een indicatie van "willekeur".
SENTER bepleit dat doordat het begrip "technisch" in de Wet niet gedefinieerd is, deze definitie in de tijd tot stand komt en dus ook verandert. Het is echter zeer discutabel om met de inzichten van 2000 aanvragen te beoordelen uit 1996/1997 (…)
De meest recente interpretatie van het begrip "technisch" door SENTER speelt rond de relatie die "werkingsprincipe" en "inzicht in het werkingsprincipe" hebben met de mogelijke "toepassing" daarvan. SENTER lijkt nu de positie in te nemen dat "technisch" betekent dat onderzoek gericht moet zijn op de "toepassing van het werkingsprincipe" ipv. de "toepassing van het inzicht", waarmee geen ruimte wordt gelaten voor fundamenteel onderzoek. (…)"
5. De beoordeling
5.1 Partijen zijn verdeeld over de vraag of de werkzaamheden van appellante, als door haar omschreven, direct en uitsluitend zijn gericht op technisch-wetenschappelijk onderzoek, als bedoeld in artikel 1, lid 1, van de WVA.
Verweerder meent van niet en heeft bij het bestreden besluit met name als maatstaf gehanteerd dat van bedoeld technisch-wetenschappelijk onderzoek eerst kan worden gesproken indien de werkzaamheden zijn gericht op de verwerving van technische nieuwe kennis die mogelijk praktische toepassingen in nieuwe fysieke producten of productieprocessen zou kunnen vinden.
Naar het College eerder heeft overwogen, is bedoelde maatstaf in overeenstemming met hetgeen de wetgever met technisch-wetenschappelijk onderzoek heeft bedoeld (zie onder meer uitspraken van 22 oktober 1996, no. 95/1586/062/231, Stork Screens, en 17 augustus 1999, 97/1103, Rijksuniversiteit Leiden). De door verweerder ter zitting gegeven toelichting dat er een direct verband dient te bestaan tussen zodanig onderzoek en bedoelde mogelijke toepassing, begrijpt het College aldus dat indien de aldus verworven kennis bij praktische toepassing leidt tot een technisch nieuw fysiek product(ieproces), die nieuwe techniek het directe gevolg is van en mogelijk is geworden door de aldus verworven technische kennis.
5.3 Hetgeen appellante heeft aangevoerd, kan niet tot het oordeel leiden dat verweerder met hantering van bedoelde maatstaf haar werkzaamheden had moeten aanmerken als direct en uitsluitend gericht op technisch-wetenschappelijk onderzoek.
Hiertoe overweegt het College dat het project CORALPLUS, gericht is op de opstelling van onderzoeksmodellen en de ontwikkeling van concepten voor kustecosystemen, welke doelstellingen op zich zelf geen aanwijzing vormt dat deze werkzaamheden direct en uitsluitend zijn gericht op technisch-wetenschappelijk onderzoek. Appellantes toelichting dat de voorspelling van de fysieke status van kustecosystemen aanleiding kan vormen voor verbeteringen zoals een administratiesysteem inzake afvalopslag, baat haar evenmin nu zodanig verbeterd administratiesysteem geen fysiek product of productieproces in de zin van artikel 1, lid 1, van de WVA vormt.
Ook van een nieuw vaarbegeleidings- en stuursysteem en een damcontrolesysteem, waartoe de resultaten van het project MANOEUVRE , respectievelijk STREAM zouden kunnen leiden naar appellante heeft toegelicht, valt niet zonder meer aan te nemen dat deze de vorm zouden kunnen aannemen van een technisch nieuw fysiek product of productieproces; appellante heeft dit ook niet aannemelijk gemaakt. Aangenomen dat door appellante genoemde systemen, als systeem nieuw zijn, betekent dat nog niet dat de realisatie ook een technische nieuw fysiek product vereist; dienaangaande heeft appellante ook geen aanknopingspunten geboden. Maar ook indien genoemde systemen wel zouden kunnen afhangen van een technisch nieuw fysiek product, is geenszins aannemelijk geworden dat appellante met haar werkzaamheden beoogt de kennis te verwerven, waarmee zodanige nieuw product in technische zin gerealiseerd zou kunnen worden.
De omstandigheid dat de resultaten van STREAM gebruikt kunnen worden voor beleidsvorming, betekent niet dat die resultaten op zich zelf zouden kunnen leiden tot nieuwe producten of productieprocessen.
Dat de projecten NenN en WATREC zijn gericht op onderzoeksmodellen ten behoeve van discussie over de gevolgen van infrastructurele ingrepen, respectievelijk de beoordeling van de effecten van waterrecreatie, wijst op zich zelf evenmin in de richting van werkzaamheden die direct en uitsluitend zijn gericht op technisch-wetenschappelijk onderzoek.
Appellante heeft toegelicht dat met haar onderzoek keuzen op basis van duurzaamheid, respectievelijk beter passende vormen van waterrecreatie kunnen worden bepaald, maar dit maakt het voorgaande niet anders. Dat zodanige keuzen, respectievelijk passende vormen op hun beurt zouden kunnen leiden tot definitie en implementatie van technische oplossingen, betekent nog niet dat deze oplossingen de vorm zouden kunnen aannemen van een technisch nieuw fysiek product of productieproces. Bovendien is gesteld noch aannemelijk dat appellantes onderzoek er tevens op is gericht zelf de kennis te verwerven waarmee bedoelde technische oplossingen, noodzakelijk om aan bepaalde keuzen of passende vormen te voldoen, gerealiseerd zouden kunnen worden.
Aangaande BAGGER, BIVV, LTV en MSR overweegt het College dat ook deze projecten, blijkens de omschrijving in de aanvraag en de toelichting, gericht zijn op de opstelling van onderzoeksmodellen. Zoals hiervoor overwogen vormt zodanige doelstelling op zich zelf geen aanwijzing dat de desbetreffende werkzaamheden direct en uitsluitend zijn gericht op technisch-wetenschappelijk onderzoek. Bedoelde onderzoeksmodellen dienen voor de beschrijving van milieu-effecten van vervuild slib, van transportbewegingen, van beheersmaatregelen, respectievelijk van luchtvaartverkeer rond luchthaven ten behoeve van het besluitvormingsproces. Dat de beschrijving van deze effecten aanleiding zou kunnen zijn tot de ontwikkeling van technische nieuwe processen op het gebied van bagger- en stort, van transport, of van technisch nieuwe fysieke producten als railsystemen voor het verplaatsen van vliegtuigen, betekent nog niet - en appellant heeft ook niet aannemelijk gemaakt - dat tevens wordt beoogd zelf de kennis te verwerven, waarmee zodanige nieuwe processen of producten in technische zin gerealiseerd zouden kunnen worden.
Dat verweerder aldus toetsend aan bedoelde maatstaf, bij het bestreden besluit is gebleven bij zijn afwijzing van genoemde projecten, getuigt naar het oordeel van het College niet van willekeur. De desbetreffende, ter zitting ontwikkelde grief van appellante treft derhalve geen doel.
5.4 Appellante heeft voorts aangevoerd dat zij fundamenteel wetenschappelijk onderzoek verricht, waarvan niet onmiddellijk een toepassing is te noemen, en heeft verweerder verweten voorbij te gaan aan het aspect "fundamenteel".
Voor zover appellante hiermee heeft willen bestrijden dat technisch-wetenschappelijk onderzoek gericht moet zijn op een werkingsprincipe van een bepaald product of productieproces en terstond met de beoogde technische verbetering daarvan een direct verband moet hebben, kan het College appellante hierin volgen. Immers, gelijk het College eerder heeft overwogen heeft de wetgever in de definitie van speur- en ontwikkelingswerk onderscheid gemaakt tussen onderzoek en ontwikkeling. Met dit onderscheid en de nadere begrenzingen van beide begrippen is niet verenigbaar dat werkzaamheden die in het teken staan van de ontwikkeling van bepaalde producten of productieprocessen, tevens worden aangemerkt als direct en uitsluitend gericht op technisch-wetenschappelijk onderzoek in de zin van bedoelde begripsbepaling (vergelijk onder meer uitspraken van het College van 22 oktober 1996, 95/1586/062/231, Stork Screens, en van 15 december 1998, 97/314, Bureau Meeuws, en 97/413, Etko).
De door verweerder aangehaalde overwegingen in de uitspraak van 11 januari 2000, 97/1254, Nicolai, wijzen niet in een andere richting, nu die overwegingen de vraag betreffen of de, in die zaak aan de orde zijnde, ontwikkeling van modellen van ruimtelijke ordening gericht is op het in technisch opzicht vernieuwen van steden- en wegenbouw, zijnde productieprocessen.
Appellantes betoog over het fundamentele karakter van haar onderzoek kan haar echter niet baten. De wettelijke term technisch-wetenschappelijk onderzoek bevat niet het woord "fundamenteel". Ook overigens valt niet in te zien dat de door appellante gewenste kwalificering van haar werkzaamheden als fundamenteel onderzoek, zou maken dat toetsing aan de hiervoor bedoelde maatstaf anders zou uitvallen dan in paragraaf 5.3 overwogen.
5.5 De slotsom is dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr M.J. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr R.P.H. Rozenbrand, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 november 2002.
w.g. M.J. Kuiper w.g. R.P.H. Rozenbrand