ECLI:NL:CBB:2003:AF3780

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/696
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 02/696 29 januari 2003
29010 Wet op de kansspelen
Aanwezigheidsvergunning
Uitspraak in de zaak van:
A, h.o.d.n. Feestcafé Hippo's, te Echt, appellant,
gemachtigde: mr. F.L.M. Heuts, te Sittard,
tegen
de Burgemeester van Echt-Susteren, verweerder,
gemachtigde: W.H.S.L. Storken, werkzaam bij de Afdeling Algemene en Juridische zaken bij de gemeente Echt-Susteren.
1. De procedure
Op 1 mei 2002 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 15 maart 2002, verzonden op 20 maart 2002.
Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant tegen de weigering van zijn verzoek om vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten, ongegrond verklaard.
Op 31 juli 2002 heeft het College van verweerder een verweerschrift ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2002. Partijen hebben hierbij, bij monde van hun gemachtigden, hun standpunt toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Wet op de kansspelen (hierna: de Wet) luidt sinds 1 november 2000 voorzover hier van belang:
" Artikel 30
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
d. hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend:
1°. waar het café en het restaurantbezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend en
2°. waarvan de activiteiten in belangrijkemate gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder.
e. laagdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld is in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend, die geen hoogdrempelige inrichting is, of een inrichting waarin horeca-activiteiten worden verricht en waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is en ingeschreven is bij het Bedrijfschap Horeca.
(…)
Artikel 30b
1. Het is verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde zonder vergunning van de burgemeester een of meer speelautomaten aanwezig te hebben.
(…)
b. op voor het publiek toegankelijke plaatsen
(…).
Artikel 30c
1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer speelautomaten:
a. in een laagdrempelige inrichting;
b. in een hoogdrempelige inrichting;
c. (…)
2. Bij gemeentelijke verordening wordt het aantal speelautomaten vastgesteld waarvoor per inrichting, als bedoeld in het eerste lid, vergunning wordt verleend, met dien verstande dat:
a. voor een vergunning als bedoeld in het eerste lid, onder a, geen vergunning kan worden verleend voor kansspelautomaten (…)
(…)
4. Indien zich binnen een laagdrempelige inrichting een horecalokaliteit als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet bevindt, waarin rechtmatig alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt, dan wordt deze lokaliteit als hoogdrempelige inrichting aangemerkt voor de toepassing van deze titel, indien:
a. voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 30, onder d, en
b. de overige ruimten in die inrichting voor het publiek uitsluitend te bereiken zijn zonder eerst deze lokaliteit te bestreden.
(…)
Artikel 30e
1. De vergunning wordt geweigerd indien:
a. door het verlenen der vergunning zou worden afgeweken van het bij of krachten art. 30c bepaalde;
b. niet wordt voldaan aan de krachtens artikel 30d, vierde lid, geldende eisen.
(…)."
Artikel 1 van de Drank- en Horecawet luidt, sinds 1 november 2000, voorzover hier van belang:
" Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
(…)
- lokaliteit: een besloten ruimte, onderdeel uitmakend van een inrichting;
- horecalokaliteit: een van een afsluitbare toegang voorziene lokaliteit, onderdeel uitmakend van een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, in ieder geval bestemd voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse;
(…)
- inrichting: de lokaliteiten waarin het slijtersbedrijf of het horecabedrijf wordt uitgeoefend, met de daarbij behorende terrassen voor zover die terrassen in ieder geval bestemd zijn voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse, welke lokaliteiten al dan niet onderdeel uitmaken van een andere besloten ruimte.
(…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant exploiteert een inrichting, genaamd Feestcafé Hippo's aan de Plats 5 te Echt. De inrichting bestaat uit 2 gedeelten; een cafégedeelte (het voorste gedeelte) en een zaal in het achterste gedeelte. Gelet op het door appellant bij zijn aanvullend beroepschrift overgelegde 'overzicht activiteiten 2001' heeft de Commissie bezwaar en beroepschriften een onderzoek laten uitvoeren naar de inrichting.
- In de inrichting vinden blijkens dit overzicht - onder ander de volgende activiteiten plaats: "Dance Classics Avond: elke 1e vrijdag van de maand, repetitie Zaate Hermenie elke donderdag, Dance & Party Time: elke zaterdagavond en verscheidene (thema) feesten zoals Apres ski party, Schuimparty en Examenparty".
- Aan appellant is bij besluit van 10 februari 1998 door Burgemeester en Wethouders vergunning verleend voor de uitoefening van het horecabedrijf op grond van artikel 3, eerste lid onder a, van de Drank- en Horecawet. In deze vergunning is vermeld dat de vergunning geldt voor de volgende lokaliteiten: a. beneden achter… oppervlakte: 220 m2.
- Bij brief van 19 maart 2001 heeft verweerder appellant meegedeeld dat de nieuwe Wet op de Kansspelen in werking is getreden en dat zijn horecabedrijf, volgend de criteria van die wet, op het eerste gezicht als hoogdrempelig is beoordeeld.
- Appellant heeft op 30 maart 2001 op een daartoe bestemd formulier een aanvraag om een vergunning ingediend voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten gedurende het jaar 2001.
- Bij besluit van 17 juli 2001 heeft de burgemeester de gevraagde vergunning geweigerd.
- Bij brief van 25 augustus 2001 heeft appellant een bezwaarschrift ingediend tegen dit besluit. Hierbij heeft appellant onder meer aangevoerd dat zijn zaak niet als discotheek mag worden aangemerkt.
- Op 7 november 2001 heeft ter een hoorzitting plaatsgevonden waarbij appellant in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord. Blijkens appellants pleitnotitie voor deze hoorzitting heeft hij bij deze gelegenheid onder meer gesteld dat alle activiteiten zich afspelen in het voorste gedeelte van de inrichting, waarbij de oppervlakte van het bedrijf wordt aangepast aan het aantal bezoekers, dat geen entree meer wordt geheven en dat de consumptieprijs in de gehele inrichting dezelfde standaardprijs is.
- De Commissie bezwaar- en beroepschriften heeft een onderzoek laten uitvoeren naar de inrichting, welk onderzoek heeft plaatsgevonden op 8 en 18 februari 2002. In het onderzoeksrapport dat dateert van 22 februari 2002 staat onder andere vermeld dat de achterzaal ingericht en in gebruik is als bardancing/discotheek, en dat in het algemeen entreegeld geheven wordt voor het discobezoek.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen, waarbij conform het advies van de Commissie bezwaar- en beroepschriften van 27 februari 2002, het bezwaar ongegrond is verklaard.
3. Het bestreden besluit
In het advies van de Commissie, op welk advies het bestreden besluit berust, is onder meer het volgende overwogen:
" De Commissie is ter hoorzitting, alsmede uit het naderhand op 8 en 18 februari 2002 in opdracht van de Commissie ingestelde nader onderzoek, verder gebleken dat in de inrichting het cafébezoek niet op zichzelf staat. Door appellant is ter hoorzitting namelijk niet weersproken c.q. betwist dat een gedeelte van de inrichting als discotheek wordt gebruikt.
De Commissie stelt vast dat de onderhavige inrichting bestaat uit twee lokaliteiten te weten een lokaliteit (voorste gedeelte), ingericht en in gebruik als café en een lokaliteit (achterste gedeelte), ingericht en in gebruik als bar-dancing/discotheek. In de bar-dancing/discotheek is een bar, een dansvloer met discoverlichting, een stagepodium voor eventuele live-optredens en een uitgebreide discogeluidsinstallatie aanwezig. Aan de bar-dancing/discotheek kan zelfstandige betekenis worden toegekend, nu deze een stroom van bezoekers trekt. Er wordt in het algemeen entreegeld geheven voor het discobezoek. De commissie trekt de conclusie dat dit gedeelte als laagdrempelig moet worden beschouwd.
De Commissie stelt verder vast dat beide lokaliteiten een gemeenschappelijke entree/ingang hebben via de cafélokaliteit. Tussen beide lokaliteiten bevindt zich een tussenruimte met gemeenschappelijke garderobe en toiletten. Er bevindt zich een deur van de cafélokaliteit naar de tussenruimte, maar deze deur is niet dicht en biedt de mogelijkheid aan het publiek om naar de bar-dancing/discotheek te gaan en omgekeerd. Overigens is deze deur ook niet voorzien van een bordje met een aanduiding, zoals 'privé' of 'alleen toegankelijk voor personeel'."(…)
(…)"De deur tussen het hoogdrempelige cafégedeelte en het laagdrempelige discogedeelte achter in de inrichting, biedt de mogelijkheid aan het publiek om van het laagdrempelige gedeelte naar het hoogdrempelige gedeelte te gaan of omgekeerd." (…)
"Indien men de activiteiten die in de inrichting van reclamant worden uitgeoefend - enerzijds het schenken van alcohol, anderzijds het verschaffen van gelegenheid tot dansen - legt op het hiervoor weergegeven wettelijk kader en de hieromtrent ontwikkelde jurisprudentie van het CBB, kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat de inrichting als laagdrempelig heeft te gelden."
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
In strijd met hetgeen door appellant tijdens de gehouden hoorzitting is gezegd over de gewijzigde exploitatie, heeft de Commissie in haar advies vastgesteld dat door appellant niet is weersproken of betwist dat een gedeelte van de inrichting als discotheek wordt gebruikt. Ook heeft de Commissie ten onrechte als vaststaand aangenomen dat er in het algemeen entreegeld geheven wordt voor het discobezoek, terwijl appellant tijdens de gehouden hoorzitting duidelijk heeft gemaakt dat juist geen entreegeld meer wordt geheven.
Appellant merkt op dat de betrokken ambtenaar belast met het ingestelde onderzoek, over en in het kader van het onderzoek niet met hem heeft gesproken. De ambtenaar heeft ten onrechte geconcludeerd dat de achterzaal in gebruik is als bar-dancing/discotheek.
In dit verband is het volgende door appellant naar voren gebracht. Per oktober 1999 is hij overgegaan tot een gewijzigde exploitatie onder de naam feestcafé Hippo's. Vanaf dat moment vinden alle activiteiten plaats in het cafégedeelte, appellant betrekt alleen (een deel van) het achterste gedeelte erbij als hij veel publiek verwacht. Appellant stelt dat de activiteiten die plaatsvinden in zijn horeca-inrichting uitsluitend dienen ter ondersteuning van het cafébezoek; derhalve trekken de activiteiten geen zelfstandige stroom van bezoekers.
Aldus is verweerder in zijn besluit niet op de stellingen van appellant ingegaan en heeft verweerder ten onrechte het advies van de commissie aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd.
5. De beoordeling van het geschil
Het College stelt allereerst vast dat blijkens de overgelegde Drank- en Horecawetvergunning het horecabedrijf wordt uitgeoefend beneden achter op een oppervlakte van 220 m². Nu appellant stelt dat het voorste gedeelte het cafégedeelte van de inrichting is en dat blijkens de overgelegde tekening de oppervlakte hiervan aanmerkelijk minder bedraagt dan 220 m², kan het College slechts vaststellen dat voor dit gedeelte geen geldende Drank- en Horecavergunning overgelegd is. Tijdens het onderzoek ter zitting is het College door partijen medegedeeld dat er sprake moet zijn van een vergissing en dat bedoeld is dat de Drank- en Horecawetvergunning voor de gehele benendenverdieping geldt en dat de Drank- en Horecawetvergunning (zonodig) zal worden aangepast. Dit in aanmerking genomen overweegt het College het volgende.
De Commissie heeft in haar advies onvoldoende aandacht besteed aan tijdens de gehouden hoorzitting naar voren gebrachte stellingen van appellant, te weten het door appellant gehouden pleidooi tijdens de hoorzitting dat geen sprake meer is van exploitatie van een disco, omdat geen entree wordt geheven, en dat is overgegaan tot een gewijzigde exploitatie van de inrichting. Nu de Commissie de vaststellingen uit het in de rubriek feiten vermelde onderzoeksrapport van 22 februari 2002 heeft overgenomen zonder na te gaan of de mededelingen in dit rapport gedaan werden op grond van en recent daadwerkelijk onderzoek naar onder meer de vermelding betaling en de activiteiten in de inrichting. ontbeert het besteden besluit een deugdelijke motivering.
Het College is ook op andere gronden van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van een niet deugdelijke motivering. De motivering had betrekking dienen te hebben op de feitelijke gang van zaken in de inrichting van appellant, waarbij met name ook in de beschouwing had moeten worden betrokken de aard van de inrichting plaats vindende activiteiten.
Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het beginsel, neergelegd in artikel 7:12 Awb, dat een beslissing op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering en het in art. 3:2 Awb neergelegde beginsel, dat een besluit zorgvuldig moet worden voorbereid. Het beroep is derhalve gegrond. Het besluit moet, wegens strijd met bovengenoemde bepalingen, worden vernietigd, onder bepaling dat verweerder opnieuw op het bezwaar beslist inachtneming van het in deze uitspraak overwogene.
Het College acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van verweerder van 20 maart 2002;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;
- bepaalt dat de gemeente Echt-Susteren aan appellant het door hem betaalde griffierecht ad. € 109,-- (zegge: honderd negen
euro) vergoedt;
- veroordeelt de gemeente Echt-Susteren in verband met de in het kader van de behandeling van het beroep gemaakt
proceskosten aan de zijde van appellant tot een bedrag van € 644,-- (zegge: zeshonderd vierenveertig euro).
Aldus gewezen door mr. D. Roemers in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2003.
w.g. D. Roemers w.g. F.W. du Marchie Sarvaas