ECLI:NL:CBB:2003:AF3781

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/1204
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No. AWB 02/1204 29 januari 2003
29010 Wet op de kansspelen
Aanwezigheidsvergunning
Uitspraak in de zaak van:
A, h.o.d.n. Partycentrum Restaurant Bowling "Het Eiland", te B, appellant,
tegen
de Burgemeester van Dirksland, verweerder,
gemachtigde: J. Taale, werkzaam bij de gemeente Dirksland.
1. De procedure
Op 14 juni 2002 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 15 mei 2002, verzonden op 22 mei 2002.
Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek om vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten ongegrond verklaard.
Op 18 november 2002 is van verweerder een verweerschrift ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2002. Bij deze gelegenheid hebben appellant in persoon en verweerder bij monde van zijn gemachtigde hun standpunt nader toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Wet op de kansspelen (hierna: de Wet) luidt, sinds 1 november 2000, voorzover hier van belang:
'' Artikel 30
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
d. hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend:
1°. waarin het café en het restaurantbezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend en
2°. waarvan de activiteiten in belangrijke mate gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder.
e. laagdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld is in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend, die geen hoogdrempelige inrichting is, of een inrichting waarin horeca-activiteiten worden verricht en waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is en ingeschreven is bij het Bedrijfschap Horeca.
(…)
Artikel 30b
1. Het is verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde zonder vergunning van de burgemeester een of meer speelautomaten aanwezig te hebben
(…)
b. op voor het publiek toegankelijke plaatsen
(…).
Artikel 30c
1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer speelautomaten:
a. in een laagdrempelige inrichting;
b. in een hoogdrempelige inrichting;
c (…)
2. Bij gemeentelijke verordening wordt het aantal speelautomaten vastgesteld waarvoor per inrichting, als bedoeld in het eerste lid, vergunning wordt verleend, met dien verstande dat:
a. voor een vergunning als bedoeld in het eerste lid, onder a, geen vergunning kan worden verleend voor kansspelautomaten (…)
(…)
4. Indien zich binnen een laagdrempelige inrichting een horecalokaliteit als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet bevindt, waarin rechtmatig alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt, dan wordt deze lokaliteit als hoogdrempelige inrichting aangemerkt voor de toepassing van deze titel, indien:
a. voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 30, onder d, en
b. de overige ruimten in die inrichting door het publiek uitsluitend te bereiken zijn zonder eerst deze lokaliteit te betreden.
(…)
Artikel 30e
1. De vergunning wordt geweigerd indien:
a. door het verlenen der vergunning zou worden afgeweken van het bij of krachtens artikel 30c bepaalde;
b. niet wordt voldaan aan de krachtens artikel 30d, vierde lid, geldende eisen.
(…).''
Artikel 1 van de Drank- en Horecawet luidt, sinds 1 november 2000, voorzover hier van belang:
'' 1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
(…)
- lokaliteit: een besloten ruimte, onderdeel uitmakend van een inrichting;
- horecalokaliteit: een van een afsluitbare toegang voorziene lokaliteit, onderdeel uitmakend van een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, in ieder geval bestemd voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse;
(…)
- inrichting: de lokaliteiten waarin het slijtersbedrijf of het horecabedrijf wordt uitgeoefend, met de daarbij behorende terrassen voor zover die terrassen in ieder geval bestemd zijn voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse, welke lokaliteiten al dan niet onderdeel uitmaken van een andere besloten ruimte.''
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant exploiteert een horecabedrijf Partycentrum Restaurant Bowling 'Het Eiland' aan de C te B.
- Aan appellant is bij besluit van 4 september 1998 door Burgemeester en Wethouders vergunning verleend voor de uitoefening van het horecabedrijf op grond van artikel 3, eerste lid onder a, van de Drank- en Horecawet. In deze vergunning is vermeld dat de vergunning geldt voor de volgende lokaliteiten: de grote zaal (restaurant 160 m2), de kleine zaal (60 m2) en de bowling (30m2).
- Appellant heeft bij een door hem op 21 december 2000 ondertekend formulier een aanvraag ingediend ter verkrijging van een vergunning voor het aanwezig hebben van 2 kansspelautomaten in zijn horeca-inrichting,
- Bij besluit van 9 oktober 2001 heeft de burgemeester van Dirksland aan appellant vergunning verleend voor het aanwezig hebben van twee speelautomaten, niet zijnde kansspelautomaten. In de begeleidende brief van 18 oktober 2001 bij dit besluit heeft verweerder hierover onder meer het volgende opgemerkt; ''… Uw bedrijf werd bij toepassing van het convenant beschouwd als een hoogdrempelige inrichting. Aan u werd dan ook vergunning verleend voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten. De huidige wetgeving classificeert uw bedrijf echter als een laagdrempelige horeca-inrichting, omdat er naast een restaurant ook een bowling is, die rechtstreeks met het restaurant in verbinding staat. De mogelijkheid om van de bowling gebruik te maken is een 'activiteit, waaraan naast het restaurantbezoek zelfstandige betekenis kan worden toegekend'. Het gevolg hiervan is dat voor u slechts vergunning mogelijk is voor 2 behendigheidsautomaten.''
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 13 november 2001 een bezwaar ingediend. Hierbij heeft appellant drie mogelijkheden voorgesteld om de inrichting te wijzigen.
- Op 12 februari 2002 is er een hoorzitting gehouden waar appellant zijn standpunt heeft kunnen toelichten.
- Bij brief van 22 maart 2002 heeft de Commissie van advies voor de bezwaarschriften haar advies op het bezwaarschrift uitgebracht. Dit advies strekt tot ongegrondverklaring van het bezwaar.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit houdt - samengevat - onder meer het volgende in.
De inrichting van appellant moet aangemerkt worden als een laagdrempelige inrichting. Uit een overgelegde bouwtekening, blijkt dat het restaurant en de bowlingbaan met elkaar in een open verbinding staan. Het restaurant is derhalve niet als een afzonderlijke besloten ruimte aan te merken. Het feit dat het restaurant en de bowlingbaan op de krachtens de Drank- en Horecawet verleende vergunning als aparte lokaliteiten zijn vermeld, maakt dit niet anders. Aan de bowlingactiviteiten komt naast het restaurantbezoek een zelfstandige betekenis toe, hetgeen betekent dat van een hoogdrempelig restaurant geen sprake kan zijn.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Door een toekomstige verbouwing van de inrichting zal de inrichting voldoen aan de eisen die in de wet gesteld worden voor het verkrijgen van een aanwezigheidsvergunning voor 2 kansspelautomaten. De bestaande bar zal deels worden afgesloten, een bar zal worden bijgebouwd en er zal in het afgesloten gedeelte een ingang naar de hal worden gemaakt, zodat alsnog het restaurantgedeelte als hoogdrempelig kan worden beschouwd. Appellant is van mening dat op grond van de voorgenomen herinrichting de gemeente een aanwezigheidsvergunning zal moeten afgeven.
5. De beoordeling van het geschil
Het College stelt voorop dat - gelet op de aan appellant verleende vergunning - de grote zaal, de kleine zaal en de bowling een 'inrichting' als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Drank- en Horecawet, vormen.
Ingevolge art. 30 aanhef, en onder d, van de Wet kan een inrichting slechts als hoogdrempelig worden aangemerkt, indien hier naast het cafébezoek of restaurantbezoek geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend. Of in een bepaalde inrichting sprake is van dergelijke activiteiten zal per geval moeten worden vastgesteld aan de hand van gegevens omtrent de desbetreffende inrichting, waarbij in het bijzonder de feitelijke situatie en de gang van zaken van belang zijn.
In de inrichting van appellant bevindt zich naast een restaurant een bowlingbaan. Dit betekent dat binnen de inrichting een laagdrempelige activiteit - te weten de bowlingsport - plaatsvindt. Aan bowlingactiviteiten komt naast het restaurantbezoek een zelfstandige betekenis toe, hetgeen betekent dat de inrichting als een laagdrempelig bestempeld moet worden.
Voorts is het College van oordeel dat het restaurant niet als afzonderlijke 'besloten' ruimte kan worden aangemerkt. Uit de bouwtekening blijkt dat het restaurant en de bowlingbaan met elkaar in een open verbinding staan. Tevens blijkt dat het personeel van appellant de bezoekers van zowel het restaurant als de bowlingbaan vanachter dezelfde toog bedient. Hieruit volgt dat het restaurant niet aan te merken is als horecalokaliteit in de zin van artikel 1 van de Drank- en Horecawet. Dit leidt tot de conclusie dat niet wordt voldaan aan het bepaalde in de aanhef van artikel 30c, vierde lid, van de Wet, zodat ook voor het restaurant geen vergunning voor de aanwezigheid van kansspelautomaten kan worden verleend.
Het College overweegt verder dat de inrichting van appellant ten tijde van het bestreden besluit moet worden beoordeeld naar de huidige situatie en niet zoals deze inrichting eventueel zal worden heringericht.
Het beroep dient, gelet op het voorgaande, ongegrond te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. D. Roemers, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2003.
w.g. D. Roemers w.g. F.W. du Marchie Sarvaas