6. De beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, indien, voor zover hier van belang, bij het College beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van het College op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
De gemachtigde van verzoekster heeft de voorzieningenrechter ter zitting verzocht de gemachtigde van A, mr. Vissers, in deze procedure niet het woord te laten voeren, omdat hij tijdens een in het kader van de procedure ex artikel 19, eerste lid, WRO op 12 maart 2002 gehouden hoorzitting op verzoek van verweerder als notulist is opgetreden. De gemachtigde heeft deze stelling, desgevraagd, gebaseerd op wat hij noemt ongeschreven regels van procesorde, nu op zijn minst de schijn van belangenverstrengeling niet is vermeden.
De voorzieningenrechter heeft dit verzoek ter zitting afgewezen. Mr. Vissers heeft zich in de onderhavige procedure als advocaat gesteld van de derde belanghebbende, A, en heeft deze procespartij als zodanig in deze procedure vertegenwoordigd. In deze functie is mr. Vissers - uit de aard der zaak - partijdig. Het enkele feit dat mr. Vissers op enig moment op verzoek werkzaamheden als notulist heeft verricht in het kader van de hiervoorgenoemde artikel 19 WRO-procedure, voegt aan zijn - partijdige - rol in de onderhavige procedure niets toe. Van strijd met een goede procesorde waardoor hij in deze procedure niet langer als gemachtigde zou kunnen worden toegelaten, is - nog geheel daargelaten dat in het voetspoor van artikel 8:25, derde lid, van de Awb, bijstand van en vertegenwoordiging door een advocaat niet kan worden geweigerd - dan ook geen sprake.
Met betrekking tot hetgeen partijen overigens verdeeld houdt, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
De Verordening geeft met betrekking tot het verlenen van halvergunningen het volgende beeld.
Verweerder komt de bevoegdheid toe vergunning te verlenen voor maximaal één hal. Er is voorts sprake van een aantal verplichte weigeringsgronden. De aan verweerder gelate discretionaire ruimte is aldus ruim. Hij is geenszins gehouden in geval van aanvragen een halvergunning te verlenen, ook al is nog geen enkele vergunning verleend voor een speelhal. Evenmin is hij gehouden tot verbinding van een voorwaarde aan een vergunning, bijvoorbeeld inhoudende plaatsing van het maximum aantal speelautomaten of tot plaatsing van kansspelautomaten. Er is derhalve geen sprake van dat de beslissing op een aanvrage een gebonden beschikking zou zijn. Het enige waartoe verweerder op grond van de Verordening is gehouden, is te beslissen op een aanvrage en wel binnen twaalf weken, welke beslissing eenmaal voor ten hoogste twaalf weken kan worden verdaagd. Hoewel de Verordening geen voorziening kent ter verdere verlenging van de beslistermijn staat artikel 4 naar voorlopig oordeel niet in de weg aan een verlenging op verzoek van de aanvrager. Voorts is verweerder gehouden ter voorbereiding op zodanige beslissing zo nodig de aanvrager in de gelegenheid te stellen de aanvrage aan te vullen. Wanneer verweerder nu, zoals hier, wordt geconfronteerd met een aantal aanvragen ter verkrijging van een halvergunning dat het maximum aantal te boven gaat ligt het, gelet op het in artikel 2, tweede lid, van de Verordening neergelegde maximumstelsel en de daarmee samenhangende weigeringsgrond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, voor de hand dat verweerder alle ingediende aanvragen in samenhang beoordeelt.
De voorzieningenrechter stelt vast dat deze samenhangende beoordeling in het onderhavige geval ook heeft plaatsgevonden. In overleg met de gemeenteraad heeft verweerder ten behoeve van zijn besluitvorming criteria vastgesteld. Vervolgens is aan elk van de aanvragen op basis van de criteria punten toegekend. De uitkomst hiervan is vastgelegd in een matrix. Volgens verweerder komt de aanvraag van A tot de hoogste totaalscore, hetgeen voor verweerder aanleiding was de procedure met deze aanvrager voort te zetten. Deze procedure heeft evenwel vooralsnog niet geleid tot het verlenen van een vergunning aan A voor het vestigen van een speelhal op de voorziene locatie P-straat, omdat verweerder eerst de voor deze locatie op grond van het bestemmingsplan bestaande problemen wil oplossen. Dit heeft echter - gezien de uitkomst van de bezwarenprocedure - eveneens tot gevolg dat verweerder vooralsnog niet voornemens is te beslissen op de namens verzoekster ingediende bezwaren. Het moge zo zijn dat verweerder in casu nadrukkelijk heeft overwogen dat nadere besluitvorming te gelegener tijd zal volgen en dat alle aanvragen in samenhang zullen worden beoordeeld, doch deze wijze van afdoening van de aanvragen is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in overeenstemming is met artikel 4 van de Verordening. Op grond van deze bepaling dient verweerder immers te beslissen binnen twaalf weken na de datum waarop hij de aanvraag met bijbehorende bescheiden heeft ontvangen. Deze beslissing kan eenmaal voor ten hoogste twaalf weken worden verdaagd.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat te dezen sprake is van een - met de Verordening strijdige -weigering een besluit te nemen. Verzoekster heeft, nu de termijn die de Verordening verweerder gunt voor het nemen van een beslissing in ruime mate is overschreden én zij heeft aangegeven geen verder uitstel te wensen, aanspraak op een beslissing op haar aanvragen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft ze daar ook een voldoende spoedeisend belang bij. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding om verweerder bij wijze van voorlopige voorziening op te dragen alsnog te definitief te beslissen op de drie namens verzoekster ingediende aanvragen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient verweerder voor het nemen van deze beslissingen een termijn van acht weken na verzending van deze uitspraak te worden gegund.
Al hetgeen verzoekster overigens heeft verzocht, wordt afgewezen. Gelet op de verweerder toekomende discretionaire ruimte ziet de voorzieningenrechter met name geen aanleiding om verweerder thans bij wege van een voorlopige voorziening op te dragen de aanvragen van verzoekster met voorrang boven de aanvraag van A te behandelen.
De voorzieningenrechter ziet voorts aanleiding te bepalen dat het door verzoekster betaalde griffierecht door verweerder wordt vergoed, onder veroordeling van verweerder in de proceskosten aan de zijde van verzoekster. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 483,--, waarbij 2 punten zijn toegekend voor het indienen van twee verzoekschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en het gewicht van de zaak is bepaald op licht (0,5), met een waarde per punt van € 322.