Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No. AWB 02/287 28 maart 2003
29010 Wet op de kansspelen
Aanwezigheidsvergunning
Uitspraak in de zaak van:
A, h.o.d.n. B, te C, appellant,
gemachtigde: mr. J.B.M. Vaessen,
tegen
de burgemeester van Arnhem, verweerder,
gemachtigden: mr. J. Hindriks en mr. D. Stryczek, werkzaam bij de gemeente Arnhem.
1. De procedure
Op 31 januari 2002 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 20 december 2001.
Bij dit besluit is een beslissing genomen op het bezwaar van appellant tegen de weigering hem een aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten te verlenen.
Op 29 maart 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 14 februari 2003 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Partijen hebben bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
2. De vaststaande feiten
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant exploiteert een horecagelegenheid onder de naam ''B'' aan de D-straat te C.
- Appellant heeft een aanvraag, gedateerd 16 november 2000, ingediend voor een aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten voor het kalenderjaar 2001.
- Bij besluit van 24 januari 2001 heeft verweerder de gevraagde vergunning geweigerd.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 9 februari 2001 een bezwaarschrift ingediend.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen, waarbij overeenkomstig het advies van de Commissie beroep- en bezwaarschriften, het bezwaar van appellant ongegrond is verklaard.
3. De beoordeling van het geschil
Aan de orde is allereerst of appellant belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep. Hieromtrent overweegt het College als volgt.
Bij het bestreden besluit is een aanwezigheidsvergunning geweigerd voor het kalenderjaar 2001. Ter zitting heeft appellant evenwel verklaard dat gedurende dit jaar in zijn inrichting steeds twee kansspelautomaten hebben gestaan en in bedrijf zijn geweest. Nu bovendien van schade ten gevolge van het bestreden besluit niet is gebleken dient, volgens vaste jurisprudentie van het College, de slotsom te zijn dat appellant geen belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep.
Het beroep dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
4. De beslissing
Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. C.J. Borman, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2003.
w.g. C.J. Borman w.g. M.H. Vazquez Muñoz