ECLI:NL:CBB:2003:AF7694

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/1829
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten in horecagelegenheid

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 april 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellant A, vertegenwoordigd door mr. M.G. Cantarella, en de burgemeester van Den Haag, vertegenwoordigd door F.M.J. Schumans. Het geschil betreft de weigering van een aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten in de horecagelegenheid van appellant, gelegen in het overdekte winkelcentrum D. Appellant had op 19 maart 2001 een aanvraag ingediend voor deze vergunning, maar deze werd op 12 september 2001 afgewezen. Appellant maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard op basis van het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften.

De procedure begon met de ontvangst van het beroepschrift op 11 november 2002, waarin appellant beroep instelde tegen het besluit van de burgemeester van 4 oktober 2002, waarin de bezwaren tegen de afwijzing van de vergunning ongegrond werden verklaard. Tijdens de zitting op 4 april 2003 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het College heeft vastgesteld dat de vergunning, indien verleend, slechts betrekking zou hebben gehad op een periode van een jaar, die inmiddels was verstreken. Appellant verklaarde dat er gedurende deze periode steeds een kansspelautomaat in zijn horecagelegenheid aanwezig was.

Het College oordeelde dat appellant geen belang had bij een beoordeling van zijn beroep, aangezien de aanvraag voor de vergunning betrekking had op een periode die al voorbij was. Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het College achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op basis van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door mr. C.J. Borman, in tegenwoordigheid van griffier M.H. Vazquez Muñoz, en werd openbaar uitgesproken op 9 april 2003.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No. AWB 02/1829 9 april 2003
29010 Wet op de kansspelen
Aanwezigheidsvergunning
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant,
gemachtigde: mr. M.G. Cantarella, advocaat te Den Haag,
tegen
de burgemeester van Den Haag, verweerder,
gemachtigde: F.M.J. Schumans, werkzaam bij de gemeente Den Haag.
1. De procedure
Op 11 november 2002 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 4 oktober 2002.
Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant tegen de afwijzing van diens verzoek om vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten ongegrond verklaard.
Op 12 december 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 4 april 2003 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten hebben toegelicht. De gemachtigde van appellant werd bijgestaan door de heer B.
2. De vaststaande feiten
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant exploiteert een horecagelegenheid onder de naam C, gelegen in het overdekte winkelcentrum D.
- Appellant heeft op een daartoe bestemd formulier, ontvangen door verweerder op 19 maart 2001, een aanvraag ingediend voor een aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten.
- Bij besluit van 12 september 2001 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 19 oktober 2001 bezwaar gemaakt.
- Op 22 januari 2002 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen, waarbij conform het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 24 september 2002, het bezwaar ongegrond is verklaard.
3. De beoordeling van het geschil
Aan de orde is allereerst of appellant belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep. Hieromtrent overweegt het College als volgt.
Bij het bestreden besluit is een aanwezigheidsvergunning geweigerd. Indien deze vergunning zou zijn verleend, zou deze betrekking hebben gehad op een periode van een jaar, welke periode ten tijde van het indienen van het beroep reeds was verstreken. Ter zitting heeft appellant verklaard dat gedurende deze periode in zijn inrichting steeds een kansspelautomaat heeft gestaan en in bedrijf is geweest. Tevens heeft appellant verklaard dat, hoewel de aanvraag van de aanwezigheidsvergunning betrekking had op twee kansspelautomaten, bij verlening van de desbetreffende vergunning hij slechts één kansspelautomaat zou hebben geplaatst. Nu, naar ter zitting is verklaard, het beroep enkel is ingediend met het oog op een beoordeling van de situatie voor een later tijdvak dan dat waarop de onderhavige weigering betrekking heeft, dient, volgens vaste jurisprudentie van het College, de slotsom te zijn dat appellant geen belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep.
Het beroep dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
4. De beslissing
Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. C. J. Borman in tegenwoordigheid van M.H. Vazquez Muñoz, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 april 2003.
w.g. C.J. Borman w.g. M.H. Vazquez Muñoz