ECLI:NL:CBB:2003:AF7694
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Weigering aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten in horecagelegenheid
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 april 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellant A, vertegenwoordigd door mr. M.G. Cantarella, en de burgemeester van Den Haag, vertegenwoordigd door F.M.J. Schumans. Het geschil betreft de weigering van een aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten in de horecagelegenheid van appellant, gelegen in het overdekte winkelcentrum D. Appellant had op 19 maart 2001 een aanvraag ingediend voor deze vergunning, maar deze werd op 12 september 2001 afgewezen. Appellant maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard op basis van het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften.
De procedure begon met de ontvangst van het beroepschrift op 11 november 2002, waarin appellant beroep instelde tegen het besluit van de burgemeester van 4 oktober 2002, waarin de bezwaren tegen de afwijzing van de vergunning ongegrond werden verklaard. Tijdens de zitting op 4 april 2003 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het College heeft vastgesteld dat de vergunning, indien verleend, slechts betrekking zou hebben gehad op een periode van een jaar, die inmiddels was verstreken. Appellant verklaarde dat er gedurende deze periode steeds een kansspelautomaat in zijn horecagelegenheid aanwezig was.
Het College oordeelde dat appellant geen belang had bij een beoordeling van zijn beroep, aangezien de aanvraag voor de vergunning betrekking had op een periode die al voorbij was. Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het College achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op basis van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door mr. C.J. Borman, in tegenwoordigheid van griffier M.H. Vazquez Muñoz, en werd openbaar uitgesproken op 9 april 2003.