ECLI:NL:CBB:2003:AF7696

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/518A
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtprocedure tegen registeraccountant inzake memo's en tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid

In deze zaak gaat het om een tuchtprocedure tegen een registeraccountant, appellant A, die in beroep is gegaan tegen een beslissing van de Raad van Tucht voor Registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te Amsterdam. De zaak betreft de verantwoordelijkheid van appellant voor een memo van 24 maart 1998, dat als concept was opgesteld en niet door hem was ondertekend. De Raad van Tucht had eerder op 7 mei 2001 een beslissing genomen, waartegen appellant in beroep ging. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de procedure voortgezet na een eerdere uitspraak op 25 april 2002, waarin een deel van het beroep werd verworpen. Het College heeft de zaak opnieuw behandeld op 21 januari 2003, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten.

Het College heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat appellant geen tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid draagt voor het memo van 24 maart 1998. Het College concludeert dat het memo een concept was dat niet door appellant zelf was opgesteld en dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de inhoud ervan. Appellant heeft niet geklaagd over tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen nadat hij op de hoogte was van het bezit van het memo door de Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE). Het College heeft geoordeeld dat het beroep van appellant moet worden verworpen, zowel voor wat betreft het memo van 24 maart 1998 als in samenhang met de eerdere uitspraak van 25 april 2002.

De beslissing van het College is gebaseerd op de relevante artikelen van de GBR-1994 en de Wet op de Registeraccountants. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van het College, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 15 april 2003.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 01/518 15 april 2003
20110 Wet op de Accountants-Administratieconsulenten
Raad van tucht Amsterdam
Uitspraak in de zaak van:
A, appellant van een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te Amsterdam (hierna: de raad van tucht), gewezen op
7 mei 2001.
1. Vervolg van de procedure
Het College heeft bij uitspraak van 25 april 2002 reeds beslist aangaande een deel van het beroep van appellant tegen voormelde tuchtbeslissing, in dier voege dat daarbij het beroep is verworpen voor zover het betrekking heeft op het in deze uitspraak genoemde memo van 25 maart 1998. Voorts heeft het College alvorens nader te beslissen - het onderzoek heropend, voor zover het betrekking heeft op het memo van 24 maart 1998, - betrokkene opgedragen binnen twee maanden na deze uitspraak schriftelijk aan het College mee te delen of en zo ja, op welke wijze hij de in de rechtsoverwegingen 4.7 en 4.8 van die uitspraak bedoelde duidelijkheid zal kunnen geven, - en iedere verdere beslissing aangehouden.
Bij brief van 24 juni 2002 heeft betrokkene de gevraagde mededeling gedaan. Hierop heeft appellant bij brief van 13 augustus 2002 gereageerd, waarna betrokkene bij brief van 17 oktober 2002 een nadere uiteenzetting over de zaak heeft gegeven. Vervolgens heeft appellant bij brief van 7 januari 2003 nog enkele stukken in het geding gebracht.
Het College heeft de zaak verder behandeld ter zitting van 21 januari 2003, alwaar zijn verschenen appellant, bijgestaan door mr. A.S. Fransen van de Putte, advocaat te Amsterdam, en betrokkene, bijgestaan door mr. F. Waardenburg, advocaat te Rotterdam.
2. De beoordeling
2.1 Ten vervolge op zijn eerder genoemde uitspraak van 25 april 2002 zal het College ter completering van zijn beslissing op het onderhavige beroep thans beslissen omtrent het verweer van betrokkene, dat hij ten aanzien van het memo van 24 maart 1998 geen enkele tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid draagt.
2.2 Het verweer slaagt. Het College overweegt hiertoe dat op grond van de beschikbare gegevens moet worden aangenomen dat het stuk van 24 maart 1998 een concept betrof, dat niet door betrokkene zelf is opgesteld, dat hij het stuk weliswaar op 24 maart 1998 als concept intern heeft verspreid ter bespreking op 25 maart 1998 en dat het vervolgens op die datum ook door hem met anderen is besproken, maar dat niet is gebleken dat hij voor de inhoud van het stuk de verantwoordelijkheid heeft genomen, dat hij het stuk ook niet heeft ondertekend en dat evenmin is gebleken dat hij of personen voor wie hij tuchtrechtelijk verantwoordelijk is na de bespreking van het concept het stuk nog verder heeft verspreid.
Wat er overigens zij van de omstandigheid dat het memo van 24 maart 1998 bij de Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE) terecht is gekomen, in dit geding zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen op grond waarvan moet worden aangenomen dat het betrokkene is aan wie dat kan worden tegengeworpen. Op grond van hetgeen in deze zaak daaromtrent naar voren is gebracht, moet er van worden uitgegaan dat betrokkene er pas van op de hoogte kwam dat de STE de beschikking had over het memo nadat hij medio augustus 2000 vernam dat de tuchtklacht tegen hem was ingediend. Uit de stukken blijkt dat hij zich vervolgens op 21 augustus 2000 tot de STE heeft gewend en dat hij in een gesprek heeft duidelijk gemaakt dat het memo een concept was.
2.3 Appellant heeft er bij de raad van tucht niet over geklaagd dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld nadat hij ervan op de hoogte was gekomen dat het memo in het bezit was van de STE. In beroep kan een dergelijke klacht niet voor het eerst naar voren worden gebracht, zodat het ter zake gestelde verder onbesproken moet blijven.
2.4 Het voorgaande betekent dat het beroep ook moet worden verworpen voor zover het betrekking heeft op het memo van 24 maart 1998. Gevoegd bij hetgeen in de uitspraak van 25 april 2002 is overwogen en beslist, dient het gehele beroep te worden verworpen.
2.5 Onderstaande beslissing berust op artikel 9, tweede lid, en artikel 11, eerste lid, GBR-1994 en Titel II, paragraaf 6, van de Wet op de Registeraccountants.
3. De beslissing
Het College verwerpt het beroep.
Aldus gewezen door mr. B. Verwayen, mr. H.C. Cusell en mr. J.A. Hagen, in tegenwoordigheid van mr. B. van Velzen, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 april 2003.
w.g. B. Verwayen w.g. B. van Velzen