5. De beoordeling van het verzoek
5.1 Ingevolge het bepaalde bij artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.2 Verzoeksters hebben verzocht om afgifte van bestuurdersattesten voor chauffeurs die zij inzetten op het internationaal vervoer buiten Nederland op auto's met een Nederlandse communautaire vergunning. Op 19 maart 2003 is Vo. 484/2002, houdende de wijziging van onder meer Vo. 881/92, in werking getreden, ten gevolge waarvan bestuurders die onderdaan zijn van een derde land, in het bezit dienen te zijn van een bestuurdersattest indien zij internationaal vervoer over de weg uitvoeren. Aan deze verordening is in Nederland uitvoering gegeven door middel van de Regeling bestuurdersattest van 25 februari 2003.
Verweerster heeft bij besluiten van 19 en 31 maart 2003 geweigerd bestuurdersattesten af te geven, omdat verzoeksters niet beschikten over een tewerkstellingsvergunning voor de desbetreffende chauffeurs. Verzoeksters hebben zich hierop tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek deze besluiten te schorsen, tot aan de datum dat in de hoofdzaak bij onherroepelijk vonnis is beslist, onder gelijktijdige bepaling dat verweerster met inachtneming van de beslissing van de voorzieningenrechter overgaat tot uitgifte van bestuurdersattesten op basis van de direct werkende bepalingen van Vo. 881/92, zoals nadien gewijzigd bij Vo. 484/2002.
Naar het oordeel van de voorzieningen rechter komt het verzoek in beide zaken niet voor inwilliging in aanmerking en overweegt dienaangaande als volgt.
5.3 Aan de considerans bij Vo. 484/2002 kan worden ontleend dat tot de invoering van bestuurdersattesten is besloten, omdat is gebleken dat chauffeurs uit derde landen worden aangenomen voor het uitsluitend verrichten van het internationale vervoer buiten de lidstaat van vestiging van de vervoerder en deze chauffeurs vaak in slechte omstandigheden werken en onderbetaald zijn, hetgeen niet alleen de concurrentie vervalst, maar ook de verkeersveiligheid in gevaar brengt. Doel van de verordening is zulks tegen te gaan. Blijkens het bepaalde in de verordening wordt een bestuurdersattest afgegeven aan de vervoerder die in zijn lidstaat van vestiging op wettige wijze chauffeurs uit derde landen tewerkstelt. De wijze van uitvoering van de verordening is daarbij aan de lidstaten overgelaten. De uitvoering in Nederland is aldus geschied, dat ingevolge artikel 1, eerste lid, onder a, van de Regeling bestuurdersattest pas een bestuurdersattest pas wordt afgegeven, indien de vervoerder over een tewerkstellingsvergunning voor de bestuurder beschikt.
De voorzieningenrechter overweegt in de eerste plaats dat naar voorlopig oordeel niet kan worden gezegd dat verweerster een onjuiste uitvoering heeft gegeven aan het bepaalde in de verordening door in de Regeling te bepalen dat in geval een vervoerder voor een bij hem in dienst zijnde chauffeur, afkomstig uit een derde land, een bestuurdersattest wenst te verkrijgen, die chauffeur in de lidstaat van vestiging van de vervoerder dient te zijn tewerkgesteld.
5.3.1 In het voorliggende geval betwisten verzoeksters niet dat het CWI terecht de afgifte van tewerkstellingsvergunningen heeft geweigerd, aangezien niet wordt beoogd de betrokken chauffeurs arbeid in Nederland te laten verrichten. Aldus moet - voorlopig - worden geoordeeld dat, gezien het bepaalde in de Regeling, verweerster in zoverre geen andersluidende besluiten kon nemen dan de weigering om bestuurdersattesten af te geven. Vastgesteld moet worden dat verzoeksters deze conclusie ook niet zozeer betwisten, maar op het standpunt staan dat de eis van het beschikken over een tewerkstellingsvergunning, zoals opgenomen in de Regeling, in strijd is met Vo. 484/2002, waardoor de Regeling in zoverre onverbindend moet worden geacht. Zij voeren in dit verband aan dat zij wel (rechtstreeks) voldoen aan de vereisten voor afgifte van een bestuurdersattest, zoals opgenomen in artikel 3, derde lid, van Vo. 484/2000, alsmede dat in geval van voldoen aan deze vereisten afgifte van een vergunning geboden is.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bestaat echter geen grond voor het oordeel dat de Regeling bestuurdersattest, die de uitvoering van Vo. 484/2002 in de Nederlandse regelgeving betreft, in strijd is met genoemde verordening. Het is immers uitdrukkelijk ook de verordening zelf die ingevolge artikel 4, tweede lid, verlangt dat de bestuurders in de lidstaat van vestiging van de vervoerder worden tewerkgesteld, in overeenstemming met de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen, waarmee de effectieve controle op de loon- en arbeidsvoorwaarden mogelijk wordt gemaakt.
5.3.2 Ter zitting hebben verzoeksters betoogd dat artikel 6, tweede lid, van het EVO-verdrag, dat ziet op rechtskeuze bij arbeidsovereenkomsten, alsmede Verordening 1408/71, dat ziet op sociale verzekeringen, "gaten" lijken te schieten in het stelsel van Vo. 484/2002. Concluderend stellen verzoeksters dat gezien beide regelingen, dwingendrechtelijk voor de desbetreffende chauffeurs het arbeidsrecht en het sociaal verzekeringsrecht uit respectievelijk Roemenië en Turkije van toepassing is. Hieruit vloeit volgens hen voort dat aldus de "linking aan een West-Europees rechtsgebied" een "gat" vertoont.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kunnen verzoeksters ook in dit betoog niet worden gevolgd. Allereerst wordt hiertoe opgemerkt dat ingevolge artikel 20 van het EVO-verdrag dit verdrag onverlet laat toepassing van bepalingen die zijn of worden neergelegd in besluiten van de Instellingen van de Europese Gemeenschappen of in ter uitvoering van deze besluiten geharmoniseerde wetgeving.
Verzoeksters hebben voorts verzuimd te stellen op welke wijze bepalingen uit de door hen genoemde Vo. 1408/71 afbreuk zouden doen aan het bepaalde met betrekking tot bestuurdersattesten in Vo. 881/92, als gewijzigd bij Vo. 484/2002. De voorzieningenrechter vermag ook niet te zien dat door een bepaling uit Vo. 1408/71 afbreuk wordt gedaan aan de geldigheid van Vo. 881/92, als gewijzigd bij Vo. 484/2002. Het betoog miskent ook dat Vo. 1408/71 op een geheel andere situatie lijkt te zien. Vo. 484/2002 beoogt immers het tegengaan van door verweerster zogenoemde "sociale dumping" van chauffeurs uit derde landen, door de beloning te koppelen aan het land van vestiging van de vervoerder. De vraag vervolgens in welk land de sociale premies dienen te worden afgedragen, heeft naar voorlopig oordeel in dit kader geen rol te spelen.
5.4 Voor zover verzoeksters betogen dat zij aan de eisen voldoen, als genoemd in artikel 3, derde lid, van Vo. 484/2002 en deswege rechtstreeks op grond van de verordening in aanmerking komen voor een bestuurdersattest, dient dit voor onjuist te worden gehouden. Dit artikel bepaalt dat een bestuurdersattest wordt afgegeven, indien sprake is van wettige tewerkstelling of terbeschikkingstelling. Verzoeksters kunnen aan het desbetreffende artikellid geen recht ontlenen op afgifte van een bestuurdersattest, nu zij niet voldoen aan de in de lidstaat Nederland geldende voorschriften, waarnaar wordt verwezen, waaronder naar ook verzoeksters niet betwisten de eis van wettige tewerkstelling.
Voor zover verzoeksters hebben betoogd dat, indien hen geen rechtstreeks beroep op Vo. 484/2002 toekomt, verweerster in ieder geval heeft gehandeld in strijd met doel en strekking van artikel 2 van de Regeling, faalt dat naar voorlopig oordeel evenzeer. Artikel 2 bepaalt immers dat, indien de aanvrager niet beschikt over een tewerkstellingsvergunning, de aanvraag niettemin wordt toegewezen indien op grond van artikel 3, eerste lid, of artikel 4, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, geen tewerkstellingsvergunning is vereist. Naar voorlopig oordeel voldoen verzoeksters zonder meer niet aan de in dit artikel genoemde uitzonderingen. Verweerster is niet gehouden extra uitzonderingen te creëren op het vereiste van het in bezit zijn van een tewerkstellingsvergunning, nog daargelaten dat de bevoegdheid daartoe ingevolge de WAV aan de Minister van Sociale Zaken zou zijn.
5.5 Naar voorlopig oordeel kunnen verzoeksters niet worden gevolgd in hun betoog dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat de nationale regelgeving betreffende het bestuurdersattest pas op 25 februari 2003 in de Staatscourant is gepubliceerd. Verweerster handelt niet onzorgvuldig door conform deze niet van haar afkomstige regelgeving te handelen; zij is hiertoe gehouden. Overigens kan niet worden gezegd dat verzoeksters hierdoor op enigerlei wijze in hun positie zijn benadeeld. Verzoeksters konden immers reeds vanaf het moment van het vaststellen van Vo. 484/2002 op 1 maart 2002 op de hoogte zijn van de invoering van het bestuurdersattest.
Evenmin kunnen verzoeksters worden gevolgd in hun betoog dat verweerster heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel, waarbij moet worden opgemerkt dat verzoeksters ook niet hebben aangegeven op basis waarvan zij menen dat zij erop mochten vertrouwen dat zij in aanmerking zouden kunnen komen voor een bestuurdersattest.
Het beroep ten slotte van verzoekster sub 2 op het gelijkheidsbeginsel, te weten de gelijke behandeling met chauffeurs uit kandidaat-lidstaten, faalt reeds omdat geen sprake is van gelijk te stellen gevallen. Verzoekster sub 2 heeft niet verzocht om bestuurdersattesten voor chauffeurs uit kandidaat-lidstaten, maar uit Turkije. Het gelijkheidsbeginsel strekt niet zover dat verweerster gehouden zou zijn onderdanen van niet-lidstaten gelijk te behandelen in weerwil van andersluidende EG-voorschriften.
5.6 Dit alles leidt tot de slotsom dat het verzoek om voorlopige voorziening in beide zaken niet voor toewijzing in aanmerking komt.
De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.