ECLI:NL:CBB:2003:AF9624

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/1782
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • D. Roemers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning taxivervoer op basis van vakbekwaamheidseisen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 mei 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen A, h.o.d.n. B, te C, en de Minister van Verkeer en Waterstaat. A had een aanvraag ingediend voor een vergunning tot het verrichten van taxivervoer op basis van de Wet personenvervoer 2000. De aanvraag werd echter afgewezen door de Minister, omdat niet voldaan zou zijn aan de eis van vakbekwaamheid. A stelde dat hij zelf vakbekwaam was, maar de Minister oordeelde dat de vakbekwaamheid moest worden aangetoond door een aangewezen vakbekwaam persoon, D, die volgens de verklaring slechts een toezichthoudende rol zou vervullen en niet daadwerkelijk leiding zou geven aan de onderneming.

De procedure begon op 29 oktober 2002 met de indiening van het beroepschrift tegen het besluit van 30 september 2002. Tijdens de zitting op 9 april 2003 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het College concludeerde dat de aanvraag van A niet voldeed aan de vereisten van de Wet personenvervoer 2000, met name de eis van daadwerkelijk en permanent leidinggeven door de vakbekwaam persoon. A voerde aan dat het gelijkheidsbeginsel was geschonden, omdat een andere vennoot van de voormalige VOF Taxi 570 wel de vakbekwaamheid mocht inbrengen. Het College oordeelde echter dat de omstandigheden wezenlijk verschilden en dat de afwijzing van de vergunning terecht was.

Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de vakbekwaamheidseisen in de Wet personenvervoer 2000 en de noodzaak voor een daadwerkelijke leidinggevende rol binnen taxiondernemingen.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No. AWB 02/1782 21 mei 2003
14914 Wet personenvervoer 2000
Vergunning taxivervoer
Uitspraak in de zaak van:
A, h.o.d.n. B, te C, appellant,
gemachtigde: H. Meijer, taxi-ondernemer te Amsterdam,
tegen
de Minister van Verkeer en Waterstaat, te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr. Y.A. Rechter-Smeulers en mr. J.W. Zevenhuizen, beiden werkzaam bij verweerders ministerie.
1. De procedure
Op 29 oktober 2002 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 30 september 2002.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van de aanvraag van appellant om een vergunning tot het verrichten van taxivervoer op grond van de Wet personenvervoer 2000.
Op 9 december 2002 is een verweerschrift ingekomen.
Bij brief van 27 maart 2003 heeft appellant nadere stukken toegezonden.
Op 9 april 2003 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij partijen, waaronder appellant in persoon, hun standpunten nader hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Wet personenvervoer 2000 is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 1
(…)
h. openbaar vervoer: voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling met een auto, bus, trein, metro, tram of een via een geleidesysteem voortbewogen voertuig;
i. besloten busvervoer: personenvervoer per bus, anders dan bedoeld in onderdeel h;
j. taxivervoer: personenvervoer per auto, anders dan bedoeld in onderdeel h, tegen betaling;
k. vervoerder: degene die openbaar vervoer, besloten busvervoer of taxivervoer verricht, niet in de hoedanigheid van bestuurder van een auto, bus, trein, metro, tram of een via een geleidesysteem voortbewogen voertuig;
(…)
Artikel 4
(…)
2. Het is verboden taxivervoer te verrichten zonder een daartoe verleende vergunning.
(…)
Artikel 9
1. Een vergunning wordt, behoudens in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen, slechts verleend aan een vervoerder die voldoet aan eisen van betrouwbaarheid, kredietwaardigheid en vakbekwaamheid.
(…)
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:
a. de eisen van betrouwbaarheid, kredietwaardigheid en vakbekwaamheid;
(…)"
In het Besluit personenvervoer 2000 (hierna: het Besluit) is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 26
1. De vervoerder die openbaar vervoer, anders dan per trein, besloten busvervoer of taxivervoer verricht, moet aan de eis van vakbekwaamheid voldoen.
2. Degene die permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan het vervoer, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de eis, bedoeld in het eerste lid, of, indien deze leiding bij meer personen berust, tenminste een van hen.
3. De vervoerder meldt Onze Minister de vervanging van een persoon als bedoeld in het tweede lid."
In de Nota van toelichting bij artikel 26 van het Besluit is het begrip permanent en daadwerkelijk leidinggeven als volgt nader toegelicht:
"De eis van vakbekwaamheid beoogt door inbreng van de vakbekwame persoon een goede bedrijfsgang in de vervoersonderneming te waarborgen. Het predikaat "permanent" moet worden opgevat als een continue betrokkenheid bij het leidinggeven. De betrokkenheid mag niet incidenteel zijn. Indien het leidinggeven door de aard of grootte van de onderneming een voltijdse aangelegenheid is, betekent dit dat de vakbekwame niet slechts een gedeelte van de werktijd met daadwerkelijke leiding kan zijn belast. "Daadwerkelijk" geeft aan dat het om een inhoudelijke betrokkenheid bij het leidinggeven gaat. De functie van leidinggevende kan niet louter een formele status inhouden. Zo kan een bestuurder van een rechtspersoon die als vervoerder geldt de vakbekwaamheid niet inbrengen indien de leiding over het vervoer feitelijk bij een ander berust. De werkzaamheden in het kader waarvan leiding wordt gegeven betekenen dat de vakbekwame inhoudelijk betrokken moet zijn bij beslissingen inzake uitbreiding van het bedrijf, het aangaan van financiële verplichtingen, het aan- en verkoopbeleid, de aansturing van personeel, het dagelijkse ondernemersbeleid, de relaties met de overheid, maar ook de strategie van het bedrijf op de vervoersmarkt. De uitleg van het begrip permanent leidinggeven vergt tevens dat de vakbekwame ten aanzien van deze werkzaamheden naar buiten vertegenwoordigingsbevoegd is. Zonder een volmacht of mandaat om namens de vervoerder op te treden, kan de facto geen sprake zijn van leidinggeven als bedoeld in het onderhavige artikel."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 28 december 2000 heeft verweerder van onder andere appellant een aanvraag ontvangen voor een vergunning voor het verrichten van taxivervoer door VOF Taxi 570.
- Bij schrijven van 13 december 2001 is voormelde aanvraag gesplitst in onder meer een aanvraag voor het verrichten van taxivervoer als eenmanszaak door appellant, waarbij de vakbekwaamheid binnen de onderneming zal worden ingebracht door procuratiehouder D.
-Ten behoeve van de beoordeling van de vergunningaanvraag van appellant heeft
D desgevraagd aan verweerder een formulier "Verklaring inbreng vakbekwaamheid", gedagtekend 24 januari 2002 en ondertekend door zowel D als appellant, doen toekomen. In dit formulier zijn de hierna aangehaalde vragen als volgt beantwoord:
"3. Welke taken verricht de ondernemer (eigenaar/vennoot/directeur) zélf binnen deze onderneming ? (…)
contractvervoer (…)
contact met de klanten, boekhouding en facturatie
5. Welke taken verricht u als vakbekwaam leidinggevende persoon binnen deze onderneming ? (…)
evt. controle en advies (…)
9. Welke taakverdeling is afgesproken tussen de ondernemer en u als vakbekwaam leidinggevende persoon binnen de onderneming ?
controle en evt. advies
personeel: A, inkoop voertuig: A (…)
11. Welke leidinggevende aangelegenheden zijn specifiek aan u als vakbekwaam persoon binnen de onderneming voorbehouden ?
controle en advies
19. Wie bepaalt binnen de onderneming de hoogte van de taxitarieven ?
? de eigenaar/vennoot/directeur A en
? de opdrachtgever van het (contract)vervoer Mentrum en andere klanten
20. Wie beslist over de aanschaf van voertuigen ?
? de eigenaar/vennoot/directeur
21. Wie behandelt eventueel binnengekomen klachten ?
de eigenaar A
22. Wie is binnen de onderneming welke de vergunningaanvraag doet belast met de vervoerplanning ?
de eigenaar A
23. Wie is belast met het toezicht op de administratie en de boekhouding ?
de eigenaar A (…)
24. Wie regelt zaken als verzekering, inschrijving Kamer van Koophandel, belastingaangifte, enz. ?
A (…)"
- Bij besluit van 4 maart 2002 heeft verweerder de aanvraag van appellant om een taxivergunning afgewezen, op de grond dat niet gesproken kan worden van daadwerkelijk en permanent leidinggeven door de vakbekwame persoon zodat door de vervoerder niet aan de eis van vakbekwaamheid wordt voldaan.
- Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
- Ter zitting heeft verweerder enkele nadere stukken overgelegd, waaronder de Verklaring inbreng vakbekwaamheid van E ten behoeve van de taxionderneming van F. Appellant heeft te kennen gegeven er geen bezwaar tegen te hebben dat deze stukken worden meegenomen bij de beoordeling van zijn beroep.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit houdt onder meer het volgende in:
"Volgens de wettelijke voorschriften kan de vakbekwaamheid slechts op een aantal manieren worden aangetoond. Nu A geen getuigschrift of verklaring in de zin van artikel 28 Bp heeft overgelegd, kan niet worden geconcludeerd dat A daadwerkelijk aan de eis van vakbekwaamheid voldoet.
(…)
In de bezwaarschriftfase wordt weliswaar ex nunc getoetst, doch de integrale heroverweging ex artikel 7:11 Awb houdt nog geen onbeperkte heroverweging in. De heroverweging wordt in casu beperkt door de grondslag van het geschil.
De grondslag van het geschil is de weigering om een vergunning af te geven voor het verrichten van taxivervoer aan A, waarbij aan de eis van vakbekwaamheid invulling wordt gegeven door de vakbekwame persoon binnen die onderneming, D. Daarmee zijn de buitengrenzen van het geschil bepaald. Aangezien noch in de aanvraag nog op enig ander moment in de voorfase sprake is geweest van invulling van de vakbekwaamheidseis door enig ander persoon, leent deze nieuwe omstandigheid zich niet voor behandeling in bezwaar. Inbreng van de vakbekwaamheid door enig ander persoon is slechts mogelijk door het indienen van een nieuwe aanvraag."
4. Het standpunt van appellant
Evenals in bezwaar heeft appellant ter ondersteuning van het beroep in de eerste plaats aangevoerd dat hij zelf vakbekwaam is. Dat hij de benodigde papieren niet heeft doet hier volgens appellant niet aan af.
In de tweede plaats heeft appellant aangevoerd dat verweerder het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, nu één van de vennoten van de voormalige VOF "Taxi 570" (F), waartoe ook appellant behoorde, de vakbekwaamheid wel door een uit deze VOF afkomstige procuratiehouder (E) mocht inbrengen, terwijl dit in het geval van appellant niet werd toegestaan.
5. De beoordeling van het geschil
Het College stelt vast dat in de door verweerder afgewezen taxivergunningaanvraag als vakbekwaam leidinggevende is opgegeven: D. Bij de beoordeling van het onderhavige beroep zal het College van het bestreden besluit met betrekking tot deze opgave moeten uitgaan. Dit betekent dat in het kader van dit beroep de vraag of appellant zelf vakbekwaam zou zijn niet aan de orde kan komen. Beoordeeld zal moeten worden of verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan het vereiste van artikel 26, tweede lid, van het Besluit, nu D als vakbekwaam leidinggevende zal optreden.
Het College beantwoordt deze vraag bevestigend. Uit de in rubriek 2.2 weergegeven "Verklaring inbreng vakbekwaamheid" blijkt immers dat, zoals appellant ter zitting ook heeft verklaard, D slechts een toezichthoudende rol binnen appellants onderneming zal gaan spelen. Van daadwerkelijk leidinggeven door D aan de onderneming van appellant is derhalve geen sprake.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt, reeds omdat de door verweerder ter zitting overgelegde "Verklaring inbreng vakbekwaamheid", die betrekking heeft op de inbreng van vakbekwaamheid door E in de onderneming van F, wezenlijk verschilt van die in het kader van appellants taxivergunningaanvraag is ingebracht.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. D. Roemers in tegenwoordigheid van mr. W.F. Claessens, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2003.
w.g. D. Roemers w.g. W.F. Claessens