ECLI:NL:CBB:2003:AG1640

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/1431
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten in horecagelegenheid

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 mei 2003 uitspraak gedaan over de weigering van de burgemeester van Texel om een aanwezigheidsvergunning te verlenen voor twee kansspelautomaten in de horecagelegenheid 'A', gelegen te X. De appellanten, een vennootschap onder firma en twee natuurlijke personen, stelden beroep in tegen het besluit van de burgemeester van 2 juli 2002, waarin deze weigerde de vergunning op basis van de Wet op de kansspelen. De burgemeester stelde dat de inrichting als geheel laagdrempelig was en niet voldeed aan de vereisten voor een hoogdrempelige inrichting, die vereist zijn voor het verkrijgen van de vergunning. De appellanten voerden aan dat de inrichting bestond uit een discotheek en een café, waarbij het café hoogdrempelig was en een eigen, afsluitbare toegang had. Tijdens de hoorzitting werd echter vastgesteld dat de inrichting als geheel niet voldeed aan de criteria voor een hoogdrempelige inrichting, omdat het publiek voornamelijk uit jongeren bestond en er geen significante scheiding was tussen de bezoekers van de discotheek en het café. Het College oordeelde dat de burgemeester terecht had besloten de vergunning te weigeren, omdat de activiteiten in de inrichting niet in belangrijke mate gericht waren op personen van 18 jaar en ouder. De weigering van de vergunning werd daarmee bevestigd, en het beroep van de appellanten werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 02/1431 23 mei 2003
29010 Wet op de kansspelen
Aanwezigheidsvergunning
Uitspraak in de zaak van:
1. de vennootschap onder firma "A",
2. B en
3. C, te X, appellanten,
gemachtigde: mr. H.H. van Steijn, advocaat te Deventer,
tegen
de burgemeester van Texel, verweerder,
gemachtigde: M. Oosterdijk, werkzaam bij de gemeente Texel.
1. De procedure
Op 22 juli 2002 heeft het College van appellanten een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 2 juli 2002.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het door appellanten gemaakte bezwaar tegen zijn weigering om een aanwezigheidsvergunning te verlenen voor twee kansspelautomaten in de inrichting genaamd "A", te X.
Bij brieven van 19 en 21 november 2002 hebben appellanten de gronden van hun beroep aangevuld.
Verweerder heeft op 10 december 2002 een verweerschrift ingediend.
Op 4 april 2003 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij partijen hun standpunten nader hebben toegelicht bij monde van hun gemachtigden.
2. De grondslag van het geschil
2.1. De Wet op de kansspelen (hierna: de Wet) luidt sinds 1 november 2000, voorzover hier van belang, als volgt:
"Artikel 30
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
d. hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend:
1°. waar het café en het restaurantbezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend en
2°. waarvan de activiteiten in belangrijke mate gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder.
e. laagdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld is in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend, die geen hoogdrempelige inrichting is, of een inrichting waarin horeca-activiteiten worden verricht en waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is en ingeschreven is bij het Bedrijfschap Horeca.
(…)
Artikel 30b
1. Het is verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde, zonder vergunning van de burgemeester een of meer speelautomaten aanwezig te hebben
(…)
b. op voor het publiek toegankelijke plaatsen;
(…).
Artikel 30c
1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer speelautomaten:
a. in een laagdrempelige inrichting;
b. in een hoogdrempelige inrichting;
c. (…).
2. Bij gemeentelijke verordening wordt het aantal speelautomaten vastgesteld waarvoor per inrichting, als bedoeld in het eerste lid, vergunning wordt verleend, met dien verstande dat:
a. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder a, geen vergunning kan worden verleend voor kansspelautomaten;
b. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder b, het aantal kansspelautomaten waarvoor vergunning kan worden verleend, op twee wordt bepaald.
3. (…)
4. Indien zich binnen een laagdrempelige inrichting een horecalokaliteit als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet bevindt, waarin rechtmatig alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt, dan wordt deze lokaliteit als hoogdrempelige inrichting aangemerkt voor de toepassing van deze titel, indien:
a. voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 30, onder d, en
b. de overige ruimten in die inrichting door het publiek uitsluitend te bereiken zijn zonder eerst deze lokaliteit te betreden.
5. (…)."
Artikel 1 van de Drank- en Horecawet (hierna ook: de DHW) luidt sinds 1 november 2000, voorzover hier van belang, als volgt:
"1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
(…)
- horecabedrijf: de activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse;
(…)
- lokaliteit: een besloten ruimte, onderdeel uitmakend van een inrichting;
- horecalokaliteit: een van een afsluitbare toegang voorziene lokaliteit, onderdeel uitmakend van een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, in ieder geval bestemd voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse;
(…)
- inrichting: de lokaliteiten waarin het slijtersbedrijf of het horecabedrijf wordt uitgeoefend, met de daarbij behorende terrassen voor zover die terrassen in ieder geval bestemd zijn voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse, welke lokaliteiten al dan niet onderdeel uitmaken van een andere besloten ruimte;
(…)."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellanten exploiteren op het adres D te X een inrichting bestaande uit een gedeelte dat als discotheek wordt gebruikt, genaamd "A", en een cafégedeelte, genaamd "E".
- Bij besluit van 15 mei 1991 heeft verweerder ingevolge de Drank- en Horecawet een vergunning voor het uitoefenen van het horecabedrijf verleend voor de inrichting, gevestigd in het perceel D, te X. De vergunning geldt zowel voor de discotheek als voor het café.
- Bij brief van 12 oktober 2000 heeft verweerder appellanten erop gewezen dat met de wijziging van de Wet per 1 juni 2000 en de nieuwe Verordening per 1 januari 2001, de toepassing van het begrip laagdrempelige inrichting wordt aangescherpt.
- Op 14 november 2000 heeft de gemeenteraad van Texel de notitie Speelautomatenbeleid besproken en tevens de Speelautomatenverordening Texel 2000 vastgesteld. Deze verordening is op 1 januari 2001 in werking getreden. In artikel 2 van de verordening is, voorzover hier van belang, bepaald dat verweerder zowel per hoogdrempelige als per laagdrempelige inrichting vergunning kan verlenen voor maximaal twee speelautomaten, met dien verstande dat geen vergunning kan worden verleend voor het aanwezig hebben van kansspelautomaten in een laagdrempelige inrichting.
- Op 19 december 2000 is ten behoeve van E een aanwezigheidsvergunning gevraagd voor twee kansspelautomaten.
- Bij brief van 13 februari 2001 heeft verweerder appellanten bericht dat hun inrichting feitelijk wordt geëxploiteerd als discotheek, dat deze als geheel laagdrempelig is en dat hij voornemens is de gevraagde vergunning te weigeren.
- Bij brief van 23 februari 2001 hebben appellanten hun zienswijze gegeven en medegedeeld dat sprake is van een samengestelde inrichting en dat de vergunningaanvraag betrekking heeft op het hoogdrempelige gedeelte, dat functioneel, visueel en bouwkundig is afgescheiden van het laagdrempelige gedeelte.
- Vervolgens heeft correspondentie en mondeling overleg plaatsgevonden over de eisen waaraan de inrichting zou moeten voldoen om voor een aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten in aanmerking te komen.
- Bij besluit van 7 november 2001 heeft verweerder de gevraagde vergunning geweigerd.
- Bij brief van 10 december 2001, aangevuld bij brief van 14 januari 2002, hebben appellanten hiertegen bezwaar gemaakt.
- Op 24 april 2002 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
- Op 28 mei 2002 heeft de Commissie Bezwaar- en Beroepschriften advies uitgebracht.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
- Bij faxbericht van 22 juli 2002 hebben appellanten zich tot de voorzieningenrechter van het College gewend, met het verzoek terzake een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is op 9 september 2002 afgewezen.
- Bij brief van 19 november 2002 heeft de politie van Noord-Holland Noord het volgende aan de gemeente Texel gerapporteerd:
" "A" is een horeca-inrichting waarbij door eigenaar B uitdrukkelijk geëxploiteerd wordt als discotheek en daardoor gericht is op de jongere jeugd van 16 jaar en ouder. De ingang is ook voorzien van de naam "A". Er is geen aparte aanduiding dat er ook een andere lokaliteit aanwezig is. (…) Wel is het zo dat wat "E" genoemd wordt een iets rustiger gedeelte is van de discotheek.
Ook daar is voor het overgrote deel de jongere jeugd aanwezig.
Voor alle duidelijkheid:
1. Aard en karakter en uitstraling van de inrichting is Discotheek.
2. Doelgroep is de jongere jeugd.
3. wijzigingen exploitatie: De laatste jaren is men zich alleen maar gaan richten op jeugd en zeker niet op de zogenaamde oudere cafe-bezoekers.
A/E is een zeer laagdrempelige inrichting voor tieners onder de 18 jaar."
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard. Hiertoe wordt in het besluit verwezen naar de toelichting die namens verweerder op de hoorzitting van de Commissie Bezwaar- en Beroepschriften is gegeven en naar het advies van deze commissie.
Op de hoorzitting waarnaar wordt verwezen is namens verweerder het woord gevoerd door de heer Oosterdijk. Het verslag van de zitting vermeldt, voorzover hier van belang:
" De heer Oosterdijk stelt dat uit niets blijkt dat de afzonderlijke lokaliteiten zich richten op een verschillend publiek. (…)
De heer Oosterdijk stelt verder dat de exploitatie van de inrichting (geheel en afzonderlijke lokaliteiten) niet in belangrijke mate gericht is op personen van 18 jaar en ouder. Het disco- en cafégedeelte verschillen hierin niet van elkaar."
Het advies van de Commissie Bezwaar- en Beroepschriften luidt, voorzover hier van belang:
"De commissie stelt vast dat, wanneer een vergunning aangevraagd wordt, er gekeken moet worden naar de feitelijke toestand. De feitelijke toestand bij Disco A/E is dat er niet wordt voldaan aan de criteria die gesteld worden aan een hoogdrempelige inrichting. Het bezoek aan een hoogdrempelige inrichting moet namelijk op zichzelf staan, er kunnen dan geen andere activiteiten plaatsvinden waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend. Naar het oordeel van de commissie is hier geen sprake van.
De commissie stelt dat A/E is aan te merken als discotheek. Discotheken voldoen normaal gesproken niet aan de criteria die gesteld worden aan een hoogdrempelige inrichting, omdat aldaar "andere" activiteiten plaats (kunnen) vinden.
Daarnaast trekt A/E, naar het oordeel van de commissie, publiek dat jonger is dan 18 jaar. De commissie stelt dat er geen onderscheid valt te maken tussen het publiek dat het cafégedeelte bezoekt en het publiek dat het discogedeelte bezoekt. Hierdoor is A/E aan te merken als laagdrempelig.
Beide lokaliteiten (hele inrichting) zijn aan te merken als laagdrempelig. Er is geen sprake van een samengestelde inrichting in de zin van de wet."
In het verweerschrift heeft verweerder opgemerkt:
" Een zeer substantieel gedeelte van de bezoekers van de inrichting bevindt zich in de leeftijdscategorie van 16 en 17 jaar. Het discotheekgedeelte verschilt hierin in het geheel niet van "E". Tijdens de hoorzitting van de voorlopige voorziening is een kopie overgelegd van een proces-verbaal van de Keuringsdienst van Waren voor het schenken van alcoholhoudende, c.q. sterke drank aan personen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hadden bereikt. Bij een tweede controle op 31 augustus 2002 is hiervoor wederom proces-verbaal opgemaakt. De controles (…) waren mede gericht op naleving van leeftijdsgrenzen voor de verstrekking van alcoholhoudende dranken. Daarbij zijn in het bijzonder de horecabedrijven bezocht die het jongere uitgaanspubliek trekken."
4. Het standpunt van appellanten
Appellanten hebben - samenvattend weergegeven - het volgende aangevoerd.
De vergunning is gevraagd voor E. E is een zelfstandige inrichting, die hoogdrempelig is. Er is geen sprake van een discotheek met twee zalen. Zou E al samen met A één inrichting vormen, dan is E een horecalokaliteit die met toepassing van artikel 30c, vierde lid, DHW als hoogdrempelige inrichting valt aan te merken.
E heeft een eigen, afsluitbare toegang, die niet wordt gedeeld A. Beide lokaliteiten hebben een gemeenschappelijke entree, die buiten de lokaliteiten is gelegen. Zij delen een garderobe, maar deze vormt geen verbinding tussen beide ruimtes. Vanuit A is E slechts te bereiken door eerst A te verlaten en vervolgens via de gemeenschappelijke entree E te betreden. Eis een gewoon, hoogdrempelig, café, waarvan de activiteiten zich in belangrijke mate richten op personen van 18 jaar en ouder. Aan de in het café aanwezige biljarttafels kan geen andere betekenis worden toegekend dan het opluisteren van het cafébezoek. Ook de sporadisch gehouden muzikale activiteiten dienen geen ander doel dan aan E en bijzondere aantrekkelijkheid voor het horecapubliek te verlenen. De activiteiten in het café staan dus enkel ten dienste van het cafébezoek. Er vinden geen laagdrempelige activiteiten plaats waaraan zelfstandige betekenis toekomt.
Het is niet juist dat een substantieel deel van het discotheekpubliek jonger zou zijn dan 18 jaar. Zou dit wel het geval zou zijn, dan is daarmee nog niet gezegd dat "E zou moeten worden aangemerkt als een laagdrempelige inrichting. Er valt immers onderscheid te maken tussen publiek dat het café bezoekt en publiek dat de discotheek bezoekt. In beide lokaliteiten is sprake van verschillend personeel, verschillende muziek en verschillende activiteiten. In het café is geen dansvloer van betekenis. Er is wel sprake van een podium, maar dit bevindt zich niet in het café, maar achter een wand, die niet kan worden verwijderd. Bovendien wordt het podium niet of nauwelijks gebruikt.
5. De beoordeling van het geschil
De vergunning op grond van de DHW is verstrekt voor één inrichting, gevestigd op één adres en bestaande uit een discotheek en een café. Vast staat dat zowel in A als in E anders dan om niet alcoholhoudende drank wordt verstrekt. A en E zijn dan ook gezamenlijk aan te merken als één inrichting in de zin van artikel 1 DHW. Nu in deze inrichting een discotheek wordt geëxploiteerd, is de inrichting - volgens vaste jurisprudentie - aan te merken als laagdrempelig.
Aan de orde is dus of appellanten in aanmerking komen voor een aanwezigheids-vergunning met toepassing van artikel 30c, vierde lid, van de Wet. Onderdeel a van dit artikellid, in samenhang met artikel 30, onderdeel d, onder 2e, van de Wet brengt mee dat hiertoe vereist is dat de activiteiten in E in belangrijke mate gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder.
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat aan bedoeld leeftijdsvereiste niet wordt voldaan. Het College is van oordeel dat verweerder dit standpunt terecht heeft betrokken. Hiertoe wordt overwogen dat het rapport van de plaatselijke districtschef van politie van 19 november 2002 dit standpunt ondubbelzinnig bevestigt. Dat dit rapport feitelijke grondslag ontbeert, is door appellanten niet aannemelijk gemaakt.
Gelet op het voorgaande is de vergunning terecht geweigerd en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.J. Borman, in tegenwoordigheid van mr. L. van Duuren, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2003.
w.g. C.J. Borman w.g. L. van Duuren