5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of de reactie van verweerster d.d. 8 februari 2002 op appellantes verzoek tot wijziging van een handelsregisterinschrijving van 2 februari 2002 een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Is dat niet het geval, dan stond ingevolge artikel 7:1 van de Awb, niet de mogelijkheid open daartegen een ontvankelijk bezwaarschrift in te dienen. Gelet op artikel 1:3, eerste lid, van de Awb kan voornoemde brief slechts dan als een besluit in de zin van deze bepaling worden aangemerkt, indien zij de neerslag vormt van een beslissing die een publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt. Een rechtshandeling is een handeling die is gericht op enig rechtsgevolg.
Het College is in dit verband van oordeel dat de in de brief van verweerster van 8 februari 2002 vervatte mededeling dat appellante zich voor de herstart van haar onderneming in verband met haar hoofdvestigingsplaats dient te wenden tot de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Oost-Brabant, impliciet een weigering bevat de door appellant gedane opgave te verwerken in het reeds afgesloten dossier met nummer *. Dit laatste is een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Verweerster heeft appellante derhalve terecht in haar bezwaar ontvangen.
5.2 Blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting richten het bezwaar en het beroep van appellante zich primair tegen de weigering van verweerster een door appellante op 2 februari 2002 gedane opgave tot wijziging van gegevens betreffende de handelsregisterinschrijving met nummer * door te voeren.
Naar het oordeel van het College heeft verweerster terecht geen uitvoering gegeven aan bedoeld wijzigingsverzoek van appellante. Het College neemt daarbij in aanmerking dat de kantonrechter te Arnhem bij beschikking van 30 september 1993 (repnummer 1912/93) per 1 januari 1993 de doorhaling heeft gelast van de handelsregisterinschrijving onder nummer *. Niet is gebleken dat deze verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter op onjuiste wijze is verlopen. Op grond van de toepasselijke wet- en regelgeving moet het dossier betreffende handelsregisterinschrijving met nummer * derhalve als afgesloten worden beschouwd en daarin kunnen door geen enkele Kamer van Koophandel en Fabrieken (meer) wijzigingen worden aangebracht.
Indien een hernieuwde inschrijving van appellante in het handelsregister gewenst is, dient de tot opgave verplichte persoon zich, gelet op de hoofdvestigingsplaats van appellante en conform het bepaalde in artikel 6 van de Hrw 1996, te wenden tot de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Oost-Brabant.
Voorts heeft verweerster naar het oordeel van het College eveneens op goede gronden besloten geen gevolg te geven aan het verzoek van appellante om het - afgesloten - handelsregisterdossier met nummer * over te dragen aan de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Oost-Brabant. Uit artikel 13 van de Hrw 1996 volgt weliswaar dat een Kamer het beheer van gegevens en bescheiden van een ingeschreven rechtspersoon aan een andere Kamer overdraagt, zodra uit een opgave blijkt dat, gelet op de hoofdvestigingsplaats van de ingeschrevene, die andere Kamer voortaan bevoegd is tot inschrijving, doch verweerster heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat deze bepaling niet ziet op reeds vóór de inwerkingtreding van de Hrw 1996 op 1 oktober 1997 doorgehaalde handelsregisterinschrijvingen als die van appellante.
Ten aanzien van de door appellante opgeworpen bezwaren tegen het vermeend door verweerster verstrekken aan derden van onjuiste gegevens betreffende de handelsregisterinschrijving met nummer *, overweegt het College dat hetgeen appellante in dit verband heeft aangevoerd geen afbreuk doet aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Uit het in het kader van de onderhavige procedure door appellante overgelegde uittreksel uit het handelsregister blijkt immers in voor derden niet voor tweeërlei uitleg vatbare bewoordingen dat de registratie van appellante in het handelsregister op 10 november 1993 is beëindigd en haar inschrijving per 1 januari 1993 is doorgehaald. Voorts heeft verweerster voldoende aannemelijk gemaakt gehouden te zijn tot het op verzoek verstrekken van handelsregisteruittreksels van afgesloten dossiers.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.