Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(vijfde enkelvoudige kamer)
No.AWB 02/2002 15 juli 2003
16090 Meststoffenwet
Regeling erkenning monsternemers Meststoffenwet
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant,
gemachtigde: mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigden: mr. M.L. van Veenen en mr. E. Scheeringa-Zwiers, beiden werkzaam bij Bureau Heffingen te Assen.
1. De procedure
Op 20 december 2002 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit 13 november 2002 van verweerder. Bij dat besluit is ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 april 2002, strekkende tot intrekking van de erkenning van appellant als monsternemer Meststoffenwet.
Op 18 februari 2003 heeft het College van verweerder een verweerschrift ontvangen.
Het College heeft het beroep behandeld ter zitting van 24 juni 2003. Aldaar waren aanwezig verweerders gemachtigden. Appellant noch diens gemachtigde is ter zitting verschenen.
2. De grondslag van het geschil
In de Regeling erkenning monsternemers Meststoffenwet (Stcrt. 1997, 248; hierna: Regeling) werd ten tijde van het bestreden besluit onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 2
1. De bepaling van het gewicht en de bemonstering van dierlijke meststoffen worden uitgevoerd door een erkende monsternemer.
2. De minister verleent een erkenning aan een monsternemer indien deze voldoet aan de in deze regeling gestelde voorwaarden.
(…)
Artikel 5
1. De erkende monsternemer draagt er zorg voor dat de werkzaamheden waarop de hem verleende erkenning betrekking heeft, overeenkomstig de Regeling hoeveelheidsbepaling dierlijke en overige organische meststoffen en ook voor het overige naar behoren worden uitgevoerd.
2. De bepaling van het gewicht en de bemonstering van dierlijke meststoffen worden uitsluitend uitgevoerd door een persoon die beschikt over een getuigschrift als bedoeld in bijlage 2, en die op naam van een erkende monsternemer is geregistreerd overeenkomstig artikel 6.
(…)
7. Elk jaar wordt vóór 1 april een verklaring van een registeraccountant of accountant-administratieconsulent die de verificaties heeft verricht overeenkomstig de fiches 1 tot en met 8 die zijn opgenomen in bijlage 1, ingediend bij het Bureau Heffingen.
8. De verklaring, bedoeld in het zevende lid, wordt opgesteld op een door de Directeur van het Bureau Heffingen ter beschikking gesteld formulier en bevat de volgende gegevens:
a. de gegevens, bedoeld in artikel 4, vierde lid, onderdelen a, b en d;
b. de bevindingen van de registeraccountant of accountant-administratieconsulent betreffende de voorwaarden genoemd in het derde tot en met zesde lid over het jaar voorafgaand aan de indiening van de verklaring, bedoeld in het zevende lid;
c. een verklaring van de registeraccountant of accountant-administratieconsulent dat hij volgens de fiches, bedoeld in het zevende lid, heeft gewerkt.
Artikel 6
1. Op verzoek van de monsternemer worden op zijn naam de automatische bemonsteringsapparaten, de verpakkingsapparaten en, indien hij een intermediaire onderneming is, de bij hem werkzame personen die in het bezit zijn van een getuigschrift als bedoeld in artikel 5, tweede lid, geregistreerd in een door het Bureau Heffingen bij te houden register.
(…)
Artikel 7
1. Indien de erkende monsternemer niet of niet meer voldoet aan de voor erkenning gestelde voorwaarden genoemd in artikel 3 of niet voldoet aan de verplichtingen genoemd in artikel 5 kan de minister:
a. de erkenning of de daaraan verbonden voorschriften wijzigen,
b. nadere voorschriften aan de erkenning verbinden,
c. de erkenning voor een bepaalde periode schorsen, of
d. de erkenning intrekken.
2. Gedurende een schorsing van de erkenning gebruikt de erkende monsternemer zijn bemonsteringsapparaten niet en worden de automatische bemonsteringsapparaten en verpakkingsapparaten die op naam van de erkende monsternemer wiens erkenning is geschorst, staan geregistreerd in het register, bedoeld in artikel 6, eerste lid, niet overgeschreven op naam van een andere erkende monsternemer.
(…)."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij besluit van 4 september 2001 heeft verweerder de erkenning van appellant als monsternemer Meststoffenwet geschorst met ingang van 1 oktober 2001. In dat besluit heeft verweerder in overweging genomen dat appellant de accountantsverklaring over 2000 niet vóór 1 april 2001 heeft ingezonden, ook al is hij bij brief van 14 mei 2001 in de gelegenheid gesteld zulks alsnog te doen.
- Bij brief van 13 september 2001 heeft appellant bij verweerder bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 september 2001.
- Bij brief van 1 maart 2002 heeft verweerder appellant medegedeeld dat hij voornemens is de erkenning van appellant als monsternemer Meststoffenwet in te trekken. Op 28 maart 2002 is appellant gehoord over dit voornemen.
- Bij besluit van 23 april 2002 heeft verweerder de erkenning van appellant als monsternemer Meststoffenwet ingetrokken. In dit besluit heeft verweerder onder meer het volgende overwogen:
"(…)
(…)
Uit het onderzoek (…) van de AID is naar voren gekomen, dat in de jaren 1998, 1999 en 2000 nagenoeg stelselmatig de monsterneming van alle door uw intermediaire onderneming uitgevoerde vrachten, is verricht door een en dezelfde monsternemer, code Z, onder welke code uzelf bij Bureau Heffingen bent geregistreerd als persoon in het bezit van een getuigschrift. Vaststaat dat in elk geval voor een deel van de vrachten het fysiek onmogelijk is dat u daadwerkelijk de bemonstering telkens zelf heeft uitgevoerd, zoals door u op het afleveringsbewijs is aangegeven.
(…)
(…) uit een vervoerscontrole door de Algemene Inspectiedienst op 16 oktober 2000 is gebleken dat u een bij u in dienst zijnde chauffeur te weten K een transport dierlijke meststoffen heeft laten uitvoeren. U heeft deze persoon in strijd met artikel 2 van de Regeling opgedragen het gewicht van dit transport dierlijke meststoffen te bepalen en kennelijk tevens de bemonstering van de dierlijke meststoffen uit te voeren, terwijl bovengenoemde persoon (K) niet bij Bureau Heffingen op grond van artikel 6, eerste lid, is geregistreerd.
Uit het onderzoek door de AID is verder gebleken dat er bij uw onderneming meerdere chauffeurs werkzaam zijn die in naam van uw intermediaire onderneming verschillende transporten dierlijke meststoffen zelfstandig uitvoeren, zonder dat zij als erkend monsternemer bij Bureau Heffingen zijn aangemeld en geregistreerd en bovendien voor het uitgevoerde transport dierlijke meststoffen uw code monsternemer gebruiken.
(…)
(…)
(…)
Uit het onderzoek van de AID is (…) gebleken dat u niet-bemonsterde, niet-gewogen en niet-geanalyseerde mest in uw geregistreerde silo (…) heeft opgeslagen (…). Hierdoor heeft u niet voldaan aan uw verplichtingen om ex artikel 5 lid 1 van de Regeling uw werkzaamheden als erkend monsternemer overeenkomstig de Regeling hoeveelheidsbepaling dierlijke en overige organische meststoffen en voor het overige ook naar behoren uit te voeren.
(…)
(…)
De reden voor de schorsing van uw erkenning (…) was (..) dat u (…) de accountantsverklaring over het jaar 2000, niet voor 1 april 2001 .(…) had ingestuurd en ook na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet alsnog daartoe bent overgegaan. Nadien heeft u op 28 september 2001 per fax en op 1 oktober 2001 per brief alsnog voldaan aan uw verplichting van het insturen van de accountantsverklaring. Deze verklaring was echter niet volledig ingevuld, zodat nog immer niet voldaan is aan het bepaalde in artikel 5, achtste lid, van de Regeling.
(…)
Op 4 september bent u geschorst as erkend monsternemer. Niettemin is gebleken uit afleveringsbewijzen dierlijke meststoffen, dat u nadien nog transporten heeft uitgevoerd. (…) U heeft derhalve (…) in strijd met artikel 7 lid 2 van de Regeling gehandeld. (…)
(…)
(…)
Op grond van het voorgaande ben ik tot de conclusie gekomen dat u in ernstige mate de op grond van de Regeling op u rustende verplichtingen heeft verontachtzaamd. De enige hier passende maatregel is de intrekking van uw erkenning. (…)
(…)."
- Bij besluit van 23 mei 2002 heeft verweerder het bezwaar tegen het schorsingsbesluit van 4 september 2001 niet-ontvankelijk verklaard omdat dat bezwaar geen gronden bevat en geen gebruik is gemaakt van de geboden mogelijkheid dit verzuim te herstellen.
- Tegen het besluit van 23 mei 2002 is geen beroep ingesteld.
- Bij brief van 29 mei 2002 heeft appellant bij verweerder bezwaar gemaakt tegen het intrekkingsbesluit van 23 april 2002.
- Nadat appellant had verklaard geen gebruik te zullen maken van de mogelijkheid te worden gehoord over zijn bezwaar tegen het besluit van 23 april 2002, heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. De beoordeling van het beroep
3.1 Het College stelt voorop dat de rechtmatigheid van het besluit tot schorsing van de erkenning van appellant als monsternemer Meststoffenwet in de onderhavige procedure niet ter discussie staat. Tegen het in § 2.2 van deze uitspraak omschreven besluit op bezwaar van 23 mei 2002 is geen beroep ingesteld, zodat het schorsingsbesluit formele rechtskracht heeft gekregen. Het College gaat derhalve uit van de rechtmatigheid van het besluit tot schorsing van appellant als erkend monsternemer Meststoffenwet.
Het betoog van appellant dat hij op 28 september 2001 alsnog een accountantsverklaring heeft ingediend, hetgeen volgens hem aanleiding had moeten vormen de schorsing ongedaan te maken, stuit op het vorenstaande af. Niet valt in te zien waarom appellant dit argument niet heeft kunnen aanvoeren ter onderbouwing van zijn bezwaar tegen het schorsingsbesluit.
Overigens is voor het College op grond van het onderzoek ter zitting komen vast te staan dat de op 28 september 2001 ingezonden bescheiden niet kunnen worden aangemerkt als een accountantsverklaring in de zin van de Regeling.
3.2 Voor het overige heeft appellant niet betwist dat hij de in het besluit in primo genoemde overtredingen van de Regeling heeft begaan.
3.3 In het beroepschrift heeft appellant naar voren gebracht dat schorsing van de erkenning meer op haar plaats was geweest dan intrekking daarvan. Indien appellant door de strafrechter zou worden vrijgesproken, zou dit zijns inziens een ander licht op de zaak werpen.
Naar het oordeel van het College was verweerder niet gehouden de uitkomst van de strafzaak af te wachten. Het aanhangig zijn van een strafzaak laat de eigen bevoegdheden en verantwoordelijkheden van verweerder onder de Regeling onverlet. Voorts ziet de grief eraan voorbij dat de erkenning eerder al geschorst was en dat een van de redenen voor intrekking was dat appellant desondanks handelingen is blijven verrichten die zijn voorbehouden aan een erkend monsternemer Meststoffenwet.
Het College ziet geen plaats voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit dat de door appellant begane overtredingen van de Regeling intrekking van diens erkenning als monsternemer Meststoffenwet rechtvaardigen.
3.4 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
4. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, in tegenwoordigheid van mr. B. van Velzen, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2003.
w.g. J.A. Hagen w.g. B. van Velzen