5. De beoordeling van het geschil
Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt het beroep mede geacht te zijn gericht tegen het besluit van 28 augustus 2001.
Nu het besluit van 28 augustus 2001 een afwijzing inhoudt van de gevraagde steun, voorzover deze niet alsnog wordt toegekend en aan appellante in dit besluit meer steun is toegekend dan in het besluit van 3 mei 2000, heeft appellante geen belang meer bij beoordeling van het besluit van 3 mei 2000. Het daartegen gerichte beroep moet dan ook wegens verval van belang niet-ontvankelijk verklaard worden. Wel vindt het College aanleiding te bepalen dat verweerder appellante het griffierecht zal vergoeden.
Met betrekking tot de houdbaarheid van het besluit van 28 augustus 2001 overweegt het College als volgt.
Het geschil beperkt zich thans uitsluitend tot de vraag of verweerder terecht het perceel 7, met als gewascode zwarte braak (667), niet voor braaksubsidie in aanmerking heeft gebracht
Verweerder heeft terecht geoordeeld dat aan het bezwaar van appellante op dit punt, slechts tegemoet zou kunnen worden gekomen en derhalve slechts alsnog akkerbouwsteun overeenkomstig de aanvraag zou kunnen worden toegekend, indien zou moeten worden geoordeeld dat door appellante bij de aanvraag oppervlakten door het invullen van de bijdragecode 999 bij perceel 7 een klaarblijkelijke fout gemaakt.
Immers in dat geval is blijkens het bepaalde in artikel 5 bis van Verordening (EEG) nr. 3887/92 ook na afloop van de uiterste datum voor indiening van een aanvraag een wijziging daarvan mogelijk.
Voormelde dwingendrechtelijke bepaling staat er aan in de weg dat verweerder na deze datum op andere gronden wijziging van een aanvraag accepteert.
De Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft in een werkdocument van 18 januari 1999, VI/7103/98 Rev2-NL, enkele richtsnoeren inzake manifeste fouten in de zin van genoemd artikel 5 bis vastgesteld. Als manifeste fouten worden in dit werkdocument aangemerkt direct in het oog springende fouten en tegenstrijdigheden, die bij een aandachtiger onderzoek van de in de aanvraag verstrekte gegevens geconstateerd worden, alsmede eigenaardigheden, die betrekking hebben op aanduidingen of nummers van percelen of dieren. Benadrukt wordt dat het moet gaan om identificatiefouten. Fouten met betrekking tot de teelt gelden in beginsel niet als duidelijke fouten. Bij verwisseling van percelen zou een uitzondering gemaakt kunnen worden, mits het niet gaat om een perceel, dat wordt gebruikt als braakgrond of met voedergewassen beteelde oppervlakte.
Het College overweegt dat genoemd werkdocument niet is aan te merken als een verordening, een richtlijn of een beschikking in de zin van artikel 249 EG en dat derhalve aan dit werkdocument geen verbindende kracht toekomt. Naar zijn inhoud betreft dit werkdocument bovendien niet een limitatief systeem van mogelijke gronden om wijziging van de aanvraag na de sluitingsdatum toe te laten.
Dit neemt niet weg dat verweerder de bevoegdheid om aan de hand van dit werkdocument en de daaraan voorafgaande, qua strekking vergelijkbare werkdocumenten, binnen de door Verordening (EEG) nr. 3887/92 getrokken grenzen een vaste beleidslijn te ontwikkelen, zeker niet ontzegd kan worden.
Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de "aanvraag oppervlakten 1999 vereenvoudigde regeling en voederareaal" geen tegenstrijdigheden bevat. Immers, verweerder stelt in het gewijzigd besluit van 28 augustus 2001 dat van een producent die voor akkerbouwsteun op grond van de algemene regeling in aanmerking wil komen niet geëist wordt dat hij ook subsidie aanvraagt voor de voor braak opgegeven percelen. Het is voldoende dat de bewuste percelen voldoen aan de voorwaarden voor braak. Uit dien hoofde bestond er voor verweerder geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de opgave van appellante, dat zij voor perceel 7 geen bijdrage wenste.
Appellante heeft betoogd dat het afzien van een bijdrage voor genoemd perceel 7 door verweerder aanstonds als een kennelijk vergissing had dienen te worden opgemerkt omdat niemand een dergelijk relatief groot perceel braak legt zonder dat daar een vergoeding tegenover staat. Het College overweegt dienaangaande evenwel dat het een producent vrij staat om hem moverende redenen één of meer percelen niet voor deze subsidie in aanmerking te brengen of minder subsidie te vragen dan mogelijk zou zijn. Het is niet de taak van verweerder zich in de motieven van de aanvrager te verdiepen of te beoordelen, of een aanvrager door wijziging van de aanvraag niet een hoger bedrag aan steun zou kunnen verwerven.
Het beroep tegen het besluit van 28 augustus 2001 moet derhalve ongegrond worden verklaard.
Het College acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling, bestaande uit € 805,-- voor kosten van rechtsbijstand. Hierbij heeft het College, toepassing gevend aan het Besluit proceskosten bestuursrecht (Stb. 1997, 796), één punt toegekend voor een beroepschrift, één punt voor de zitting op 23 mei 2001 en een halve punt voor het op
2 augustus 2001 ingediende stuk tegen een waarde per punt van € 322,--. Voorts komt een bedrag van € 86,88 aan ten behoeve van de zitting gemaakte reiskosten voor vergoeding in aanmerking, waarbij het College overweegt dat de reiskosten ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit Proceskosten bestuursrecht te alle tijde worden berekend op basis van de reiskosten per openbaar middel van vervoer in de laagste klasse.