ECLI:NL:CBB:2003:AI1108

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/15
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(vijfde enkelvoudige kamer)
No. AWB 02/15 17 juli 2003
27314 Kaderwet EZ-subsidies
Besluit subsidies energieprogramma's
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellante,
tegen
de Minister van Economische Zaken, te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigden: mr. Y.M.E. Liedekerken en drs. W.F.J.H.T. Gerardu, werkzaam bij Novem.
1. De procedure
Op 28 december 2001 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van Novem B.V. (hierna: Novem) van 19 december 2001.
Bij dit besluit heeft Novem beslist op het bezwaar van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag om subsidie in het kader van het Besluit subsidies energieprogramma's.
Novem heeft op 7 maart 2002 een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 19 november 2002 heeft Novem, dat per 1 juli 2002 een agentschap van het ministerie van Economische Zaken was geworden, enkele vragen van het College beantwoord. Appellante heeft hierop bij brief van 27 november 2002 gereageerd.
Op 1 mei 2003 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waar verweerder bij monde van zijn gemachtigden zijn standpunt nader heeft uiteengezet. Appellante heeft bericht de zitting niet te zullen bijwonen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In het Besluit subsidies energieprogramma's (hierna: het Besluit), welk besluit berust op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies, is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 2
1. Onze Minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan degene die in Nederland een project uitvoert, dat past in een energieprogramma en naar het oordeel van Onze Minister het beste bijdraagt aan de realisering van de doelstellingen van het programma.
2. Onze Minister stelt bij ministeriële regeling de energieprogramma's vast. Een energieprogramma bevat een beschrijving van met elkaar samenhangende doelstellingen en soorten projecten, gericht op het bereiken van energiebesparing, de inzet van duurzame energie of de toepassing van energietechnieken die tot een geringere belasting van het milieu leiden.
(…)
Artikel 6
1. Onze Minister kan bij ministeriële regeling een periode vaststellen, waarin aanvragen om subsidie op grond van dit besluit met betrekking tot een energieprogramma of onderdeel daarvan moeten zijn ontvangen.
2. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat door Onze Minister wordt vastgesteld. Onze Minister kan bij ministeriële regeling hiervan vrijstelling verlenen."
In de op het Besluit gebaseerde Uitvoeringsregeling BSE 2001-I (hierna: de Uitvoeringsregeling) is bijlage 1 van de Uitvoeringsregeling BSE 2000-III gewijzigd in die zin dat aan A een nieuw onderdeel F is toegevoegd, en dat C is gewijzigd. Voor zover van belang luiden A , onderdeel F, en C als volgt:
"Onderdeel F. Warmtepompen
Het doel van het onderdeel Warmtepompen is het bevorderen van de toepassing van warmtepompsystemen in de sectoren woningbouw, utiliteitsbouw en glastuinbouw. Het uitgangspunt is de doelstelling voor warmtepompen van 22 PJ in 2007, die in de Derde Energienota (Kamerstukken II 1995/96, 24 525, nrs. 1-2) en het Actieprogramma Duurzame Energie in Opmars is vastgelegd. In de aanpak voor 2000 ligt de nadruk op een versnelling van de marktontwikkeling in de meest kansrijk geachte marktsegmenten binnen de genoemde drie sectoren. Onder een warmtepompsysteem moet worden verstaan de combinatie van bron, warmtepomp, afgiftesysteem en regeltechniek eventueel aangevuld met een buffer met als doel de levering van warmte, koeling en/of warm tapwater. Het onderdeel Warmtepompen omvat vijf subonderdelen.
F1. Woningbouw algemeen
Op 12 april 2000 is het convenant Warmtepompsystemen in de Woningbouw gesloten door meer dan 50 bedrijven, organisaties, instellingen en de overheid. Een belangrijke doelstelling van het convenant is het zo snel en verantwoord mogelijk ontwikkelen van een markt voor warmtepompen die tegemoet kan komen aan de hierop betrekking hebbende duurzame energie doelstelling. In beginsel kunnen projecten worden ondersteund die aantoonbaar gericht zijn op het realiseren van deze doelstelling.
De belangrijkste soorten projecten die in het kader van het onderhavige subonderdeel voor subsidie in aanmerking komen, zijn projecten gericht op:
1. het in praktijk beproeven van warmtepompsystemen voor ruimteverwarming, al dan niet in combinatie met warm tapwater en/of topkoeling, in de meest kansrijk geachte marktsegmenten;
(…)
C. Aanvraagperiode
(…)
Aanvragen met betrekking tot de subonderdelen F1, F3, F4 en F5 moeten door Novem zijn ontvangen in de periode van 18 december 2000 tot en met 28 februari 2001."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 22 juni 2000 heeft appellante bij Novem een verzoek tot financiële ondersteuning ingediend voor een warmtepomp gekoppeld aan een cv-ketel met warmwateropslag.
- Novem heeft appellante een blanco aanvraagformulier opgestuurd, waarop hij zijn aanvraag kon indienen.
- Op 15 augustus 2000 heeft appellante aan Novem in concept het door hem ingevulde aanvraagformulier toegestuurd ter beoordeling c.q. aanpassingsadviezen.
- Bij fax van 8 september 2000 heeft Novem appellante bericht enige knelpunten te zien en heeft zij een vraag gesteld. Hierop heeft appellante diverse faxen aan Novem gezonden.
- Bij fax van 9 oktober 2000 heeft Novem appellante het volgende bericht:
"Het concept 'Warmtepompboiler met een cv-combiketel' hebben wij vergeleken met een HR combiketel. Hierbij is geconcludeerd dat de hoeveelheid bespaarde primaire energie relatief gering is. Hierdoor zijn de investeringskosten per hoeveelheid bespaarde energie hoog. Om deze reden verwachten wij dat het concept niet voor grootschalige toepassing in de Nederlandse woningbouw geschikt zal zijn.
(…)
Om bovengenoemde redenen, verwachten wij dat de kans op toekenning van een BSE-subsidie gering zal zijn."
- Bij fax van 11 oktober 2000 heeft Novem appellante het volgende bericht:
"Naar aanleiding van uw fax van vandaag delen wij u mede dat wij bij het standpunt blijven als vermeld in onze fax van 9 oktober. Gezien de prioriteit aan nadere projecten lijkt het ons wenselijk de communicatie over dit project te beëindigen."
- Bij brief van 18 april 2001 heeft appellante Novem gemeld dat hij de eerder door Novem gesignaleerde knelpunten had opgelost. De brief eindigt als volgt:
"Naar wij hopen geeft deze nieuwe opzet u de aanleiding ons alsnog in aanmerking te laten komen voor een gesubsidieerde onderzoek/demo-opdracht in een nieuwbouw- en een bestaande woning."
- Bij brief van 9 mei 2001 heeft appellante bij Novem het formulier ingediend ter verkrijging van subsidie in het kader van het Besluit voor het project Warmte-terugwinning uit woonhuis-ventilatielucht d.m.v. warmtepomp en CV-ketel/boiler.
- Bij besluit van 23 mei 2001 heeft Novem op de aanvraag om subsidie afwijzend beslist.
- Bij brief van 29 juni 2001 heeft appellante tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
- Op 27 september 2001 heeft appellante per fax te kennen gegeven geen gebruik te maken van de gelegenheid op haar bezwaar te worden gehoord. Wel heeft hij een aanvullende toelichting op het bezwaarschrift ingediend.
- Vervolgens heeft Novem het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit is onder meer als volgt overwogen en beslist.
"De door u ingediende aanvraag gedateerd 9 mei 2001 is op 14 mei 2001 door Novem ontvangen. De subsidieregeling die in de staatscourant openbaar is gemaakt en integraal is gepubliceerd, kent harde termijnen met betrekking tot de ontvangst van aanvragen.
De uitvoeringsregeling BSE 2001-1 (ressorterende onder het "Besluit subsidies energieprogramma's") kent in het programma Warmtepompen het vereiste dat de aanvragen met betrekking tot subonderdeel F1, waartoe uw aanvraag behoort, door Novem moet zijn ontvangen in de periode van 18 december 2000 tot en met 28 februari 2001. Dit zijn strikte data waarvan afwijking niet mogelijk is. Uw aanvraag die pas op 14 mei 2001 werd ontvangen door Novem, voldoet aldus niet aan het hiervoor genoemde vereiste. Een inhoudelijke beoordeling van uw aanvraag heeft derhalve niet plaatsgevonden."
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van haar beroep aangevoerd dat zij zich niet kan verenigen met de conclusie dat zij niet op de hoogte zou zijn van de indieningstermijn van BSE 2001-I. Die is haar wel degelijk bekend, maar zij heeft erop gewezen dat zij omtrent het onderhavige project reeds vanaf juni 2000 met Novem in onderhandeling is geweest, zodat zij er van uitgaat dat de aanvraag binnen de gestelde indieningstermijn valt.
5. De beoordeling van het geschil
Het College staat voor de beantwoording van de vraag of verweerder terecht heeft beslist dat appellante niet in aanmerking komt voor subsidie op grond van de Uitvoeringsregeling. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Uit het samenstel van wettelijke bepalingen, als geciteerd in paragraaf 2.1 van deze uitspraak, vloeit voort dat een aanvraag als door appellante bedoeld alleen voor een inhoudelijke beoordeling door verweerder in aanmerking komt, indien het origineel van een ondertekend officieel aanvraagformulier door verweerder is ontvangen in de wettelijk vastgestelde periode, in dit geval tussen 18 december 2000 en 28 februari 2001.
Aan deze wettelijke eisen is niet voldaan. Een fax met een in concept ingevuld formulier is ruim voor bedoelde periode ontvangen, terwijl het originele ondertekende formulier ruim na de periode is ontvangen.
Wat betreft de voor aanvang van de indieningsperiode ontvangen fax is voorts van belang dat Novem in ondubbelzinnige bewoordingen aan appellante kenbaar had gemaakt dat zij de communicatie over het project beëindigde. Appellante mocht er daarom niet van uitgaan dat Novem tijdens de indieningsperiode stappen zou ondernemen om tot een officiële indiening te komen; daarvoor diende appellante zelf in actie te komen. Toen appellante uiteindelijk in april en mei 2001 daadwerkelijk in actie kwam, was dit voor deze indieningsperiode te laat.
Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat de subsidie-aanvraag terecht is afgewezen, zodat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Rapmund, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2003.
w.g. J.A. Hagen w.g. I.K. Rapmund