Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
No.AWB 03/74 8 augustus 2003
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
H.W.J. Roelofs, te Doornenburg, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, te 's-Gravenhage,verweerder,
gemachtigde: mr. B.T. Goerdat, werkzaam bij verweerders agentschap LASER.
1. De procedure
Op 16 december 2002 heeft LASER van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 5 november 2002. Bij brief van 31 december 2002 heeft LASER, gelet op het bepaalde in artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht, ter afhandeling doorgezonden aan het College.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 16 augustus 2002, genomen op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen ( hierna: de Regeling).
Verweerder heeft op 7 maart 2003 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2003, alwaar verweerder bij monde van zijn gemachtigde zijn standpunt heeft toegelicht. Appellant is, met voorafgaand telefonisch bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Regeling bevat onder meer de volgende bepalingen:
" Artikel 6
1. Om voor een subsidie in aanmerking te komen dient de producent bij LASER een aanvraag oppervlakten in.
(..)
Artikel 8
1. De aanvraagperiode wordt jaarlijks bij afzonderlijke regeling door de minister vastgesteld.
2. Indien de aanvraag oppervlakten na sluiting van de aanvraagperiode, bedoeld in het eerste lid, door LASER wordt ontvangen, wordt de subsidie waarop de producent recht zou hebben indien LASER de aanvraag oppervlakten tijdig zou
hebben ontvangen, verlaagd overeenkomstig artikel 13 van verordening 2419/2001, behoudens overmacht of buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 13.
3. Indien de aanvraag oppervlakten meer dan 25 kalenderdagen na sluiting van de aanvraagperiode, bedoeld in het eerste lid, door LASER wordt ontvangen, wordt de aanvraag afgewezen, behoudens overmacht of buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 13.
Artikel 13
1. Indien de producent één of meer verplichtingen als bedoeld in de in artikel 1 genoemde verordeningen of van deze regeling niet kan nakomen wegens overmacht of buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 48 van verordening 2419/2001, ontvangt LASER binnen 10 werkdagen vanaf het tijdstip waarop dit voor de producent mogelijk is, hiervan schriftelijk bericht.
(..)"
Artikel 1, eerste lid, van de Regeling vaststelling indieningsperiode 2002 aanvraag oppervlakten, luidt als volgt:
" Als periode voor het indienen van een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen, wordt vastgesteld de periode die loopt van 1 april 2002 tot en met 15 mei 2002."
Bij Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001, houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde gïntegreerde beheers- en controle systeem voor bepaalde communautaire steunregelingen, in werking getreden met ingang van 13 december 2001, (hierna: de Verordening) is het volgende bepaald:
" Artikel 13
Te late indiening
1. Behoudens overmacht en buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 48 wordt bij indiening van een steunaanvraag "oppervlakten" of een steunaanvraag "dieren" na de in de betrokken sectorspecifieke voorschriften bepaalde termijn het steunbedrag waarop het bedrijfshoofd recht zou hebben indien hij de aanvraag tijdig had ingediend, verlaagd met 1 % per werkdag vertraging.
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.
Bij te late indiening van een steunaanvraag "oppervlakten" die uitsluitend betrekking heeft op blijvend grasland, wordt het steunbedrag waarop het bedrijfshoofd op grond van de betrokken steunregeling recht zou hebben, slechts met 0,5 % per werkdag vertraging verlaagd. Bij indiening na 1 juli worden dergelijke aanvragen afgewezen.
Wanneer de lidstaat echter gebruik maakt van de in artikel 6, lid 3, geboden mogelijkheid, wordt geen korting toegepast op steunaanvragen die binnen de door de lidstaat bepaalde termijn worden ingediend. Bij indiening na die termijn worden deze aanvragen afgewezen.
(..)
Artikel 48
Overmacht en buitengewone omstandigheden
1. Gevallen van overmacht of buitengewone omstandigheden moeten binnen tien werkdagen vanaf het tijdstip waarop zulks voor het bedrijfshoofd mogelijk is met het relevante door de bevoegde instantie afdoende geachte bewijs bij de bevoegde instantie worden gemeld.
2. Als buitengewone omstandigheden kan de bevoegde instantie bijvoorbeeld aanvaarden:
a) het overlijden van het bedrijfshoofd;
b) langdurige arbeidsongeschiktheid van het bedrijfshoofd;
c) een ernstige natuurramp die het landbouwareaal van het bedrijf in belangrijke mate beïnvloedt;
d) het door een ongeval verloren gaan van stallen;
e) een epizoötie die de gehele veestapel van het bedrijfshoofd of een deel ervan heeft getroffen."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 19 juli 2002 heeft LASER van appellant een Gecombineerde opgave 2002 voor Landbouwtelling, Gebruik gewaspercelen en Aanvraag oppervlakten ontvangen.
- Bij besluit van 16 augustus 2002 heeft verweerder de aanvraag niet ontvankelijk verklaard, omdat 19 juli 2002 valt buiten de uiterste indienperiode.
- Appellant heeft bij brief van 21 augustus 2002 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Verweerder heeft het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij onder meer het volgende overwogen.
" De aanvrager is verantwoordelijk voor het tijdig indienen van de aanvraag. De gevolgen van het niet tijdig indienen van de aanvraag komen in beginsel geheel voor rekening en risico van de aanvrager. Dit is slechts anders indien er sprake is van de in artikel 48 van de Verordening (EEG) nr. 2419/2001 bedoelde overmacht en buitengewone omstandigheden, dan wel indien er sprake is van een situatie die eveneens een beroep op overmacht zou kunnen rechtvaardigen.
(….)
Dit betekent dat het feit dat u uw aanvraag niet op tijd heeft kunnen indienen, niet aan u kan worden toegerekend, wanneer dat te wijten zou zijn aan abnormale en onvoorziene omstandigheden die vreemd zijn aan u en waarvan de gevolgen in weerwil van alle mogelijke voorzorgen niet hadden kunnen worden vermeden.
U heeft aangegeven dat u in begin juni 2002 duidelijk werd dat u een gecombineerde opgave 2002 had moeten indienen. U geeft aan dat u geen gecombineerde opgave 2002 heeft ontvangen. Ik wil u er op wijzen dat het sturen van formulieren door LASER naar de aanvrager een extra service is waaraan geen rechten kunnen worden ontleend.
Met betrekking tot de brief die u stelt te hebben verstuurd op 13 juni 2002, welke niet door LASER is ontvangen, merk ik overigens het volgende op.
Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep en Bedrijfsleven geldt dat - gelet op de eigen verantwoordelijkheid van degene die een subsidie aanvraagt voor de tijdige en juiste indiening van de aanvraag- het risico voor het niet tijdig op de bestemde plekke arriveren van poststukken in beginsel bij de aanvrager ligt, wat kan worden ondervangen door de betreffende stukken aangetekend te verzenden.
Ten overvloede merk ik nog op dat de brief ook na enig onderzoek bij LASER niet boven water is gekomen. Tevens zou de brief, indien deze wel zou zijn ontvangen door LASER, na de indienings- en kortingsperiode zijn ontvangen. De kortingsperiode eindigt op 9 juni 2002 en u stelt dat u de brief op 13 juni 2002 heeft verstuurd.
Mij is niet gebleken dat zich zulke abnormale en onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan, dat u niet in staat bent geweest de aanvraag tijdig in te dienen. Er is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Gelet op bovenstaande kan uw impliciete beroep op overmacht en buitengewone omstandigheden naar mijn mening niet slagen. Derhalve is uw aanvraag terecht op grond van artikel 8, derde lid, van de regeling afgewezen, en komen de gevolgen van het te laat indienen van de aanvraag oppervlakten 2002 voor uw rekening en risico.
Overigens merk ik op dat het tweede lid van artikel 8 van de Regeling rechtstreeks gebaseerd is op de artikelen 13 en 48 van Verordening (EG) nr. 2419/2001. Derhalve laat de regelgeving, nu is vastgesteld dat in uw geval geen soprake is van overmacht, mij geen mogelijkeid hiervan af te wijken."
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Nu LASER heeft nagelaten in april 2002 het formulier gecombineerde opgave 2002 toe te zenden werd appellant pas begin juni 2002 duidelijk dat hij dit formulier had moeten invullen om voor de door hem gewenste zoogkoeienpremie in aanmerking te kunnen komen.
Telefonische navraag bij LASER leerde dat het formulier toen niet meer bij LASER voorradig was. Op advies van een medewerker van LASER heeft appellant toen bij brief van 13 juni 2002 de oppervlakte van zijn percelen grond aan LASER doorgegeven. Volgens de medewerker van LASER zou dit voldoende zijn. Begin juli heeft appellant alsnog het formulier gecombineerde opgave ontvangen. Doordat appellant vervolgens enige malen van LASER de verkeerde bedrijfskaarten heeft ontvangen ontstond nog meer vertraging voordat een volledig correcte opgave kon worden ingediend.
De op 13 juni 2002 verzonden brief is wel degelijk verzonden en het gaat niet aan dat verweerder de aanvraag afwijst wegens niet tijdige indiening, nu alle vertraging, buiten de schuld van appellant om, door fouten bij LASER is ontstaan.
Tenslotte is het voor appellant als oudere zelfstandig veehouder moeilijk om precies alle ingewikkelde regels bij te houden
5. De beoordeling van het geschil
In 2002 gold ingevolge de hiervoor onder 2.1 weergegeven regelgeving 9 juni als uiterste datum voor de ontvangst van aanvragen ingevolge de Regeling.
Vast staat dat appellants op 17 juli 2002 ondertekende aanvraag door verweerder op 19 juli 2002, en derhalve eerst na de uiterste indieningsdatum, is ontvangen. Appellant stelt evenwel dat hij op 13 juni 2002 al een als aanvraag te beschouwen brief aan LASER heeft gezonden, zodat ten onrechte wordt gesteld dat de aanvraag niet tijdig is ingediend. Verweerder is niets bekend van een door appellant op 13 juni 2002 verzonden brief.
Het College stelt voorop dat het de verantwoordelijkheid van appellant is om conform de geldende voorschriften - en dus tijdig - zijn aanvraag in te dienen.
Uit appellants stellingen vloeit voort dat hij niet vóór 13 juni 2002 een aanvraag heeft ingediend. Ook als van de juistheid van appellants stellingen wordt uitgegaan heeft hij dus niet tijdig een aanvraag ingediend.
Het betoog van appellant dat de niet tijdige indiening veroorzaakt zou zijn doordat LASER heeft nagelaten hem reeds in april het formulier gecombineerde opgave toe te zenden kan niet slagen. Dat LASER dit formulier bij wijze van service pleegt toe te zenden kan niet leiden tot het oordeel dat een aanvrager aan niet toezending het recht kan ontlenen om na ommekomst van de indieningstermijn een aanvraag te kunnen indienen.
Gelet op het dwingendrechtelijke karakter van artikel 8, derde lid, van de Regeling kon verweerder niet anders beslissen dan de te laat ingediende aanvraag af te wijzen. Verweerder heeft, in plaats daarvan, de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Het College vat dit op als een technische onvolkomenheid. Het gaat hier immers om een gebrek in de formulering van het bestreden besluit zonder enige materiele betekenis waardoor appellant op geen enkele wijze in zijn belangen is geschaad.
Op grond van vorenstaande overwegingen verklaart het College het beroep ongegrond.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2003.
w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas