ECLI:NL:CBB:2003:AJ9977

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/1891
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • C.M. Wolters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van taxivergunning op basis van de Wet personenvervoer 2000 en de ontvankelijkheid van bezwaar

Op 26 november 2002 ontving het College van Beroep voor het bedrijfsleven een beroepschrift van appellant tegen een besluit van verweerder van 31 oktober 2002. Dit besluit betrof de intrekking van de vergunning voor taxivervoer die aan appellant was verleend op basis van de Wet personenvervoer 2000. De intrekking volgde op bezwaren van appellant tegen deze beslissing. Verweerder had op 3 januari 2003 een verweerschrift ingediend, en het onderzoek ter zitting vond plaats op 6 juni 2003, waarbij appellant niet aanwezig was.

De feiten van de zaak tonen aan dat appellant op 12 juni 2001 een aanvraag voor een taxivergunning indiende, waarbij hij zijn vakbekwaamheid zou inbrengen in de onderneming van B. Verweerder verleende op 30 oktober 2001 een vergunning aan B, maar na een brief van appellant op 3 januari 2002, waarin hij aangaf zijn vakbekwaamheid niet meer in te brengen, besloot verweerder op 6 maart 2002 de vergunning in te trekken. Appellant en B maakten bezwaar tegen deze intrekking, maar het bestreden besluit verklaarde het bezwaar ongegrond.

Het College moest beoordelen of appellant als belanghebbende kon worden aangemerkt. Het oordeelde dat appellant slechts indirect belang had bij de vergunning van B, en dat verweerder appellant ten onrechte als belanghebbende had aangemerkt. Het beroep van appellant werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd, en het bezwaar van appellant werd niet-ontvankelijk verklaard. Het College besloot dat verweerder het betaalde griffierecht aan appellant moest vergoeden, en verklaarde het beroep voor het overige niet-ontvankelijk.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No.AWB 02/1891 18 juli 2003
14914 Wet personenvervoer 2000
Vergunning taxivervoer
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant,
tegen
de Minister van Verkeer en Waterstaat, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Meijs, werkzaam bij verweerders ministerie
1. De procedure
Op 26 november 2002 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 31 oktober 2002.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op de bezwaren van appellant tegen de intrekking van de hem op grond van de Wet personenvervoer 2000 verleende vergunning voor het verrichten van taxivervoer.
Verweerder heeft op 3 januari 2003 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2003, waarbij verweerder zijn standpunt nader heeft toegelicht. Appellant is niet verschenen.
2. De vaststaande feiten
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- B heeft door middel van een hiertoe bestemd aanvraagformulier, gedagtekend 12 juni 2001, een aanvraag ingediend voor een taxivergunning ten behoeve van zijn taxibedrijf. Volgens opgave in deze aanvraag zal de vakbekwaamheid binnen de onderneming worden ingebracht door appellant.
- Bij besluit van 30 oktober 2001 heeft verweerder een taxivergunning voor onbepaalde tijd afgegeven aan B.
- Bij brief van 3 januari 2002 heeft appellant verweerder meegedeeld zijn vakbekwaamheid niet meer in te brengen in B's onderneming, wegens niet nakoming van afgesproken verplichtingen door B.
- Vervolgens heeft verweerder bij brief van 8 februari 2002 B laten weten voornemens te zijn de vergunning in te trekken, nu binnen Bt's onderneming niet wordt voldaan aan de eis van vakbekwaamheid.
- Bij besluit van 6 maart 2002 heeft verweerder besloten de vergunning met ingang van 6 juni 2002 in te trekken.
- Bij brief van 15 april 2002 hebben appellant en B tegen dit besluit bezwaar gemaakt, waarbij appellant heeft aangegeven zijn vakbekwaamheid weer in B's taxionderneming in te brengen.
- Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Hiertegen heeft alleen appellant beroep ingesteld.
3. De beoordeling
Het College ziet zich eerst voor de vraag gesteld of verweerder appellant terecht in zijn bezwaar heeft ontvangen, nu ingevolge artikel 8:1 juncto artikel 7:1 van de Algemene wet bustuursrecht (Awb) alleen een belanghebbende bezwaar tegen een besluit kan maken. In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Het College is van oordeel dat het belang van appellant niet rechtstreeks doch slechts indirect, als gevolg van zijn civielrechtelijke rechtsbetrekking met B op grond van de procuratieovereenkomst, bij het besluit tot intrekking van B's taxivergunning was betrokken. Hieruit volgt dat verweerder appellant ten onrechte als belanghebbende in de zin van de Awb heeft aangemerkt en in diens bezwaar heeft ontvangen.
Het beroep, voor zover gericht tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar van appellant, dient dan ook gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd. Het College ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar van appellant alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
Voor zover het beroep zich richt tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar van B moet dit niet ontvankelijk worden verklaard, aangezien het belang van appellant daarbij niet rechtstreeks is betrokken. Het College is niet gebleken dat appellant namens B beroep heeft ingesteld.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
4. De beslissing
Het College
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 31 oktober 2002 voor zover hierbij het bezwaar van appellant ongegrond is verklaard;
- verklaart het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde
besluit;
- bepaalt dat verweerder aan appellant het betaalde griffierecht ten bedrage van € 109,-- (zegge honderd en negen euro)
vergoedt;
- verklaart het beroep voor het overige niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2003.
w.g. C.M. Wolters w.g. M.H. Vazquez Muñoz