ECLI:NL:CBB:2003:AJ9977
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- C.M. Wolters
- Rechtspraak.nl
Intrekking van taxivergunning op basis van de Wet personenvervoer 2000 en de ontvankelijkheid van bezwaar
Op 26 november 2002 ontving het College van Beroep voor het bedrijfsleven een beroepschrift van appellant tegen een besluit van verweerder van 31 oktober 2002. Dit besluit betrof de intrekking van de vergunning voor taxivervoer die aan appellant was verleend op basis van de Wet personenvervoer 2000. De intrekking volgde op bezwaren van appellant tegen deze beslissing. Verweerder had op 3 januari 2003 een verweerschrift ingediend, en het onderzoek ter zitting vond plaats op 6 juni 2003, waarbij appellant niet aanwezig was.
De feiten van de zaak tonen aan dat appellant op 12 juni 2001 een aanvraag voor een taxivergunning indiende, waarbij hij zijn vakbekwaamheid zou inbrengen in de onderneming van B. Verweerder verleende op 30 oktober 2001 een vergunning aan B, maar na een brief van appellant op 3 januari 2002, waarin hij aangaf zijn vakbekwaamheid niet meer in te brengen, besloot verweerder op 6 maart 2002 de vergunning in te trekken. Appellant en B maakten bezwaar tegen deze intrekking, maar het bestreden besluit verklaarde het bezwaar ongegrond.
Het College moest beoordelen of appellant als belanghebbende kon worden aangemerkt. Het oordeelde dat appellant slechts indirect belang had bij de vergunning van B, en dat verweerder appellant ten onrechte als belanghebbende had aangemerkt. Het beroep van appellant werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd, en het bezwaar van appellant werd niet-ontvankelijk verklaard. Het College besloot dat verweerder het betaalde griffierecht aan appellant moest vergoeden, en verklaarde het beroep voor het overige niet-ontvankelijk.