ECLI:NL:CBB:2003:AL8153

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/306
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • D. Roemers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking vergunning taxivervoer op basis van de Wet personenvervoer 2000

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 augustus 2003 uitspraak gedaan over de intrekking van de vergunning tot het verrichten van taxivervoer van appellante, V.O.F. Taxibedrijf A, te Amsterdam. De intrekking was gebaseerd op een besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 26 februari 2003, waarin werd vastgesteld dat appellante niet langer voldeed aan de eisen van vakbekwaamheid zoals voorgeschreven in de Wet personenvervoer 2000. Appellante had eerder een vergunning verkregen, maar deze werd ingetrokken nadat de vakbekwaam leidinggevende, de heer B, zich had teruggetrokken uit de onderneming. Appellante voerde aan dat zij aanzienlijke investeringen had gedaan en dat zij bezig was met het behalen van de vereiste diploma's, maar het College oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de intrekking van de vergunning te rechtvaardigen.

De procedure begon op 7 maart 2003 met de indiening van een beroepschrift door appellante. Verweerder diende op 22 mei 2003 een verweerschrift in. Tijdens de zitting op 9 juli 2003 werd het standpunt van verweerder nader toegelicht. Het College concludeerde dat appellante niet voldeed aan de eisen voor het verkrijgen en behouden van de vergunning, en dat de intrekking van de vergunning rechtmatig was. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en het College oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de wettelijke eisen voor het verkrijgen van een vergunning in de taxivervoersector, en dat de verantwoordelijkheid voor het voldoen aan deze eisen bij de vergunninghouder ligt. De beslissing van het College is een bevestiging van de strikte handhaving van de regels die zijn vastgesteld in de Wet personenvervoer 2000.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No.AWB 03/306 20 augustus 2003
14914 Wet personenvervoer 2000
Vergunning taxivervoer
Uitspraak in de zaak van:
V.O.F. Taxibedrijf A, te Amsterdam, appellante,
tegen
de Minister van Verkeer en Waterstaat, verweerder,
gemachtigde: mr. A. Th. Bramer. medewerker van verweerders departement
1. De procedure
Op 7 maart 2003 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 26 februari 2003
Bij dit besluit is beslist op het bezwaar van appellante tegen de intrekking van haar vergunning tot het verrichten van taxivervoer als bedoeld in de Wet personenvervoer 2000 (hierna: de Wet).
Verweerder heeft op 22 mei 2003 een verweerschrift ingediend.
Op 8 juli 2003 heeft appellante telefonisch bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2003, alwaar verweerders gemachtigde verweerders standpunt nader heeft toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Wet bevat onder meer de volgende bepalingen
" Artikel 1
(…)
h. openbaar vervoer: voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling met een auto, bus, trein, metro, tram of een via een geleidesysteem voortbewogen voertuig;
i. besloten busvervoer: personenvervoer per bus, anders dan bedoeld in onderdeel h;
j. taxivervoer: personenvervoer per auto, anders dan bedoeld in onderdeel h, tegen betaling;
k. vervoerder: degene die openbaar vervoer, besloten busvervoer of taxivervoer verricht, niet in de hoedanigheid van bestuurder van een auto, bus, trein, metro, tram of een via een geleidesysteem voortbewogen voertuig;
(…)
Artikel 4
(…)
2. Het is verboden taxivervoer te verrichten zonder een daartoe verleende vergunning.
(…)
Artikel 6
(..)
2. Een vergunning kan worden (…) ingetrokken.
Artikel 9
1. Een vergunning wordt, behoudens in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen, slechts verleend aan een vervoerder die voldoet aan eisen van betrouwbaarheid, kredietwaardigheid en vakbekwaamheid.
(…)"
In het Besluit personenvervoer 2000 (hierna: het Besluit) is onder meer het volgende bepaald:
" Artikel 26
1. De vervoerder die (…) taxivervoer verricht, moet aan de eis van vakbekwaamheid voldoen.
2. Degene die permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan het vervoer, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de eis, bedoeld in het eerste lid, of, indien deze leiding bij meer personen berust, tenminste een van hen.
(...).
Artikel 28
1. De vervoerder die taxivervoer verricht voldoet aan de eis van vakbekwaamheid indien wordt overgelegd:
a. een door Onze Minister erkend getuigschrift van met goed gevolg afgelegde examens waarbij ten minste de kennis is vastgesteld van de door Onze Minister vastgestelde onderwerpen, of
(...)
Artikel 125
Tot 1 juli 2001, wordt, in afwijking van artikel 28, aan de eis van vakbekwaamheid voor het verrichten van taxivervoer
voldaan indien:
a. een vervoerder die taxivervoer verricht bij de aanvraag van een vergunning voor het verrichten van taxivervoer ten genoegen van Onze Minister aantoont in de periode van 1 juli 1999 tot 1 december 1999 gemiddeld minimaal 30 uur per week per auto taxivervoer te hebben verricht, waarbij is voldaan aan de eisen, gesteld bij of krachtens de artikelen 62 en 63 van de Wet personenvervoer en artikel 159 van het Besluit personenvervoer, zoals deze golden tot 1 januari 2000 en (…)."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij besluit van 3 mei 2001 heeft verweerder, met toepassing van artikel 125, aanhef en sub a, van het Besluit, appellante voor onbepaalde tijd een vergunning verleend als bedoeld in artikel 4 van de Wet personenvervoer 2000 voor het verrichten van taxivervoer binnen en vanuit het vervoergebied AZAM. Daartoe is onder meer overwogen dat binnen de onderneming wordt voldaan aan de in het Besluit omschreven eisen van vakbekwaamheid door de inbreng van B als procuratiehouder.
- Bij brief van 26 maart 2002 heeft de heer B verweerder bericht dat hij niet langer als procuratiehouder in de onderneming optreedt.
- Verweerder heeft bij brief van 4 april 2002 het voornemen uitgesproken om de vergunning in te trekken.
- Namens appellante is bij brief van 7 april 2002 op dit voornemen gereageerd.
- Verweerder heeft bij besluit van 21 mei 2002 de vergunning van appellante met ingang van 21 augustus 2002 ingetrokken.
- Appellante heeft bij brief, gedagtekend 12 juni 2002, doch door verweerder ontvangen op 11 juni 2002, bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
- Op 7 januari 2003 is appellante telefonisch gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Hiertoe is - samengevat - het volgende overwogen.
Ten tijde van de afgifte van de vergunning werd door de inbreng van B als vakbekwaam leidinggevende voldaan aan het vakbekwaamheidsvereiste. Sinds 26 maart 2002 is er in de onderneming geen vakbekwaam persoon die daadwerkelijk en permanent leiding geeft. Derhalve wordt niet langer voldaan aan genoemde eis. Dat B zich plotseling heeft teruggetrokken en dat in het verleden veel is betaald voor zijn diensten doet daar niets aan af.
Aangezien appellante op de hoogte was van de eisen die werden gesteld voor het verkrijgen en behouden van een vergunning, komt het geheel voor haar eigen rekening en risico dat investeringen zijn gedaan en de vergunning wordt ingetrokken.
Tijdens het telefonische horen heeft een van de vennoten A verklaard dat hij reeds een aantal modules van de AOV heeft gehaald en dat hij daarna aan de BOV gaat beginnen. Verweerder ziet hierin geen reden om een uitzondering te maken op de gehanteerde gedragslijn om in principe geen uitstel meer te verlenen voor het behalen van de vereiste diploma's.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep samengevat het volgende aangevoerd.
Appelante heeft aanvankelijk veel geld betaald voor het gebruik van de vakbekwaamheid van de heer C van Taxi Diemen. Korte tijd later werd zij gedwongen de papieren van de heer B te benutten, omdat volgens de heer C het maximum aantal personen dat zijn papieren kon gebruiken, was bereikt.
Gedurende een jaar is de onderneming van appellante met behulp van de vakbekwaamheid van de heer B haar onderneming gerund. Zij betaalde hiervoor Fl. 350,-- per maand. Daarnaast zijn diverse investeringen gedaan. De heer B heeft zich evenwel zonder opgave van redenen teruggetrokken, waardoor appellante haar onderneming niet mag voortzetten.
Een der vennoten is bezig met het volgen van de vakopleiding. Hij heeft een aantal examens gedaan. Omdat hij er een paar moet overdoen, heeft hij meer tijd nodig. Voorts is sprake van aanzienlijke schulden.
5. Het nadere standpunt van verweerder
Verweerder betoogt allereerst dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het beroepschrift is gedateerd op een datum gelegen voor de dagtekening van de beslissing op het bezwaarschrift, zodat appellante op dit moment niet op de hoogte kon zijn van inhoud en strekking van het besluit. De situatie van artikel 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doet zich volgens verweerder dan ook niet voor.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder er vervolgens op gewezen dat het beroepschrift geheel identiek is aan het bezwaarschrift en derhalve niet duidelijk maakt waarom het bestreden besluit niet juist zou zijn. Het beroep is derhalve niet gemotiveerd en dient ook op deze grond niet-ontvankelijk te worden verklaard.
6. De beoordeling van het geschil
6.1 Er bestaat geen aanleiding het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
Verweerder kan toegegeven worden dat het beroepschrift inhoudelijk identiek is aan het bezwaarschrift, overigens met uitzondering van een verwijzing naar verweerders kenmerk en een andere dagtekening. Het College stelt echter vast dat bij het beroepschrift een schrijven is gevoegd, met argumenten die geen onderdeel uitmaakten van het bezwaarschrift. Het ter zitting gedane verzoek om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren ontbeert dan ook feitelijke grondslag.
Het is juist dat het beroepschrift is gedateerd op 3 februari 2003 en dat deze datum is gelegen voor 26 februari 2003, de dag waarop het bestreden besluit is genomen. Het beroepschrift is echter door het College eerst op 7 maart 2003 ontvangen. Verweerders besluit van 26 februari 2003 is voorts als bijlage bij het beroepschrift gevoegd. Het beroepschrift is derhalve niet ingediend voordat het bestreden besluit is genomen. Het komt het College overigens veeleer voor dat sprake is van een verschrijving en dat de dagtekening van het beroepschrift dient te worden gelezen als 3 maart 2003. Naar het oordeel van het College is dan ook geen sprake van een prematuur ingesteld beroep in de zin van artikel 6:10 van de Awb. Daarmee ontvalt ook de grondslag aan de in het verweerschrift bepleite niet-ontvankelijkverklaring.
6.2 Het College ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verweerders besluit tot handhaving in bezwaar van de intrekking van appellants vergunning voor het verrichten van taxivervoer, in rechte stand kan houden. Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
Tussen partijen is niet in geschil en ook voor het College staat vast dat appellante niet voldoet aan alle eisen die aan een vergunning voor het verrichten van taxivervoer zijn verbonden. Zij kan niet aantonen dat zij beschikt over de vereiste vakbekwaamheid, aangezien haar vakbekwaam leidinggevende zich heeft teruggetrokken en zijzelf niet in het bezit is van een getuigschrift als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van het Besluit dan wel op andere wijze haar vakbekwaamheid kan aantonen.
Aangezien appellant niet heeft voldaan aan het vereiste voortvloeiende uit artikel 125, onder b, van de Wet, en vanaf 1 juli 2001 geen wettelijke aanspraak op een vergunning meer bestond, kwam verweerder de bevoegdheid toe om tot intrekking van deze vergunning over te gaan. De namens appellante geschetste omstandigheden zijn niet dermate uitzonderlijk dat verweerder gehouden was de intrekking van de vergunning op te schorten teneinde appellante in de gelegenheid te stellen alsnog aan de eis van vakbekwaamheid te kunnen voldoen. Dat appellante - onder meer voor het verwerven van de inbreng van een vakbekwaam leidinggevende - forse investeringen heeft gedaan, is een omstandigheid die volledig in haar risicosfeer ligt.
6.3 Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. D. Roemers in tegenwoordigheid van mr. R. Meijer, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2003.
w.g. D. Roemers w.g. R. Meijer