ECLI:NL:CBB:2003:AM7769

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/869
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.R. Winter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om een speelautomatenhalvergunning door de Burgemeester van Culemborg

In deze zaak heeft de Burgemeester van Culemborg op 13 juni 2003 een besluit genomen tot afwijzing van een verzoek om een speelautomatenhalvergunning. Dit besluit was onderwerp van bezwaar en leidde tot een verzoek om een voorlopige voorziening bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. De verzoekster, Lanaut Automaten B.V., heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvragen voor de vestiging van speelautomatenhallen op de locaties Zandstraat 16 en Markt 31. De burgemeester had eerder een vergunning verleend aan Amutron B.V., wat leidde tot een geschil over de toekenning van vergunningen voor speelautomatenhallen in Culemborg.

De procedure begon met een besluit van de burgemeester, dat een beroepsclausule bevatte. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt en een voorlopige voorziening aangevraagd. De voorzieningenrechter heeft de zaak op 12 september 2003 behandeld, waarbij de gemachtigden van de betrokken partijen hun standpunten hebben toegelicht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvragen van verzoekster was gebaseerd op de imperatieve weigeringsgrond in de Verordening Speelautomatenhallen van de gemeente Culemborg, die stelt dat zonder vergunning geen speelautomatenhal kan worden gevestigd.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kan worden toegewezen, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond. De verzoekster had onvoldoende bewijs geleverd dat de motivering van het besluit van de burgemeester ontoereikend was en dat de bodemprocedure waarschijnlijk zou leiden tot een gunstig resultaat voor haar. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Enkelvoudige kamer voor spoedeisende zaken
No. AWB 03/869 22 september 2003
29020 Wet op de kansspelen
Vergunning speelautomatenhal
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:
Lanaut Automaten B.V., te Culemborg, verzoekster,
gemachtigde: mr. drs. A.H.M. Smits, advocaat te Rosmalen,
tegen
de Burgemeester van Culemborg, verweerder,
gemachtigde: mr. M.J. de Groot, advocaat te Rotterdam,
waaraan voorts als partij deelneemt:
Amutron B.V. te Waalwijk,
gemachtigde: mr. J.L. Vissers, advocaat te Den Bosch.
1. De procedure
Verweerder heeft op 13 juni 2003 een besluit genomen, met als onderwerp: "Afwijzing verzoek speelautomatenhalvergunning; besluit op bezwaar.". Dit besluit heeft een beroepsclausule.
Verzoekster heeft bij brief van 24 juli 2003 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij schrijven van 29 juli 2003 heeft verzoekster zich tot de voorzieningenrechter van het College gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen.
De gemachtigde van verweerder heeft bij brief van 28 augustus 2003 desgevraagd gereageerd op het verzoek.
Bij brief van 4 september 2003 is Amutron B.V. (hierna: Amutron) in de gelegenheid gesteld om als partij aan het geding deel te nemen.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 12 september 2003, alwaar de gemachtigden van partijen hun standpunten hebben toegelicht. Voorts waren aanwezig R.G. van Daale, ambtenaar van de gemeente Culemborg, en de heren A en B namens Amutron. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter niet van alle partijen - daarom gevraagd - toestemming verkregen als bedoeld in artikel 19 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie om, voorzover toepasselijk, toepassing te geven aan artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Verordening Speelautomatenhallen van de gemeente Culemborg (hierna: de Verordening) bevat onder meer de volgende bepalingen:
" Artikel 2
1. Het verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal te vestigen of te exploiteren.
2. De burgemeester kan voor maximaal 1 speelautomatenhal een vergunning verlenen.
Artikel 6
1. De vergunning wordt geweigerd, indien:
a. het maximaal aantal af te geven vergunningen voor speelautomatenhallen is verleend;
(..).
f. de exploitatie of vestiging van de speelautomatenhal strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan, dan wel een stadsvernieuwingsplan c.q. leefmilieuverordening in de zin van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing."
2.2 Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de president uit van de volgende feiten en omstandigheden.
- Amutron heeft bij brief van 19 juni 2000 verzocht om wijziging van de Verordening, zodat aan haar een vergunning voor het vestigen en exploiteren van een speelautomatenhal kan worden verleend. Deze aanvraag heeft betrekking op de locatie Prijssestraat 33 te Culemborg.
- Namens verzoekster zijn op 20 oktober 2000 aanvragen ingediend voor het vestigen en exploiteren van een speelautomatenhal voor respectievelijk de locaties
Zandstraat 16 en Markt 31.
- De raad van de gemeente Culemborg heeft op 30 november 2000 de Verordening gewijzigd vastgesteld. Deze op 1 december 2000 in werking getreden wijziging maakt het vestigen van maximaal één speelhal te Culemborg mogelijk.
- Verzoekster heeft bij brief van 9 februari 2001 haar aanvraag aangevuld door het overleggen van een afschrift van een huurovereenkomst voor het pand Zandstraat 16.
- Verweerder heeft op 1 mei 2001 een aantal beleidsregels en -criteria vastgesteld voor de vestiging van een speelautomatenhal.
- Bij brief van 22 mei 2001 heeft de gemachtigde van verzoekster de adressering van de aanvragen gecorrigeerd en deze aanvragen nader aangevuld en toegelicht. Bij brieven van 29 mei en 8 juni 2001 heeft de gemachtigde van verzoekster de aanvragen opnieuw aangevuld, waarbij Havendijk 22 en (mogelijk) Triosingel 34 en 36 mede als locatie voor het vestigen van de speelhal zijn voorgesteld.
- Bij besluit van 22 juni 2001 heeft verweerder meegedeeld te hebben besloten een vergunning te verlenen aan Amutron en alle andere aanvragen voor het verkrijgen van een vergunning voor een speelhal - inclusief die van verzoekster voor de locaties Zandstraat 16 en Markt 31 - op grond van het zogenoemde getalscriterium af te wijzen. Het besluit bevat als bijlage een in een matrix gegoten overzicht van de uitkomst van de toetsing van de verschillende aanvragen aan de vastgestelde criteria. Uit het in het kader van de bezwaarprocedure ingediende verweerschrift blijkt dat, anders dan de formulering van dit besluit lijkt te suggereren, nog geen vergunning is verleend voor het pand Prijssestraat 33.
- Verweerder heeft vervolgens de in afdeling 3.4 van de Awbgeregelde openbare voorbereidingsprocedure gevolgd en een ontwerp vergunning voor de exploitatie door Amutron van een speelautomatenhal ter inzage gelegd. Verweerder heeft in totaal 37 zienswijzen ontvangen.
- Namens verzoekster is bij brief van 23 juli 2001 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 juni 2001. Uit een bij brief van 30 juli 2001 gegeven toelichting op het bezwaarschrift blijkt dat het bezwaar zich niet richt tegen de weigering vergunning te verlenen voor de locatie Triosingel 34 en 36. Voorts kan uit een brief van de gemachtigde van verzoekster van 1 augustus 2001 worden afgeleid dat het bezwaar zich mede richt tegen de fictieve weigering vergunning te verlenen voor de locatie Havendijk 22. Nu op 22 juni 2001 nog slechts sprake was van een voornemen tot verlening van een vergunning aan Amutron heeft verweerder het bezwaarschrift van 23 juli 2001 - voor zover gericht tegen die verlening - mede aangemerkt als een bedenking tegen dit voornemen.
- Verweerder heeft bij - op 25 februari 2002 verzonden - brief de gemachtigde van verzoekster bericht dat alle in het kader van de openbare voorbereidingsprocedure ingekomen zienswijzen zijn onderzocht en gewogen, maar dat deze er niet toe hebben geleid dat verweerder zijn voornemen tot vergunningverlening heeft herzien. Hij heeft aangekondigd dat de volgende stap in het besluitvormingsproces is het ten behoeve van het pand Prijssestraat 33 volgen van een planologische procedure als bedoeld in artikel 19, eerste lid, Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).
- Bij besluit van 3 oktober 2002, kenmerk BdB/013469, heeft verweerder verzoeksters bezwaar van 23 juli 2001 tegen de afwijzing van haar aanvragen voor het vestigen en exploiteren van een speelautomatenhal in de panden Zandstraat 16 c.q. Markt 31 te Culemborg gegrond verklaard en het besluit tot weigering van deze aanvragen ingetrokken. Verzoekster is voorts bericht dat haar aanvragen voor deze locaties met de overige aanvragen in portefeuille worden gehouden totdat op de in behandeling genomen aanvraag van door verweerder is beslist. Het bezwaar tegen inwilliging van de aanvraag van Amutron is niet-ontvankelijk verklaard, omdat een besluit tot vergunningverlening nog niet is genomen.
- Verweerder heeft bij besluit van 3 oktober 2002, met gelijk kenmerk, verzoeksters bezwaar van 23 juli 2001 tegen de fictieve weigering te beslissen op haar aanvraag voor het vestigen en exploiteren van een speelautomatenhal in het pand Havendijk 22 te Culemborg gegrond verklaard, waardoor deze aanvraag alsnog wordt meegenomen in de afweging voor de keuze van een exploitant voor een speelautomatenhal. De uitkomst van de weging van deze aanvraag aan de criteria heeft als uitkomst dat deze aanvraag met de overige aanvragen in portefeuille wordt gehouden totdat op de in behandeling genomen aanvraag van Amutron door verweerder is beslist.
- Verzoekster heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank Arnhem. Bij brief van 29 november 2002 zijn de beroepschriften doorgezonden aan het College. Deze beroepen zijn geregistreerd als AWB 02/1903 en AWB 02/1904.
- Bij brieven van 22 januari 2003 zijn namens verzoekster bij de voorzieningenrechter van het College verzoeken om een voorlopige voorziening ingediend. Deze procedures zijn geregistreerd als AWB 03/140 en AWB 03/155.
- Bij uitspraak van 21 maart 2003 heeft de voorzieningenrechter - onder meer - deze verzoeken toegewezen en verweerder opgedragen binnen acht weken na de datum van verzending van de uitspraak te beslissen op de aanvragen van verzoekster. - Vervolgens heeft verweerder het besluit van 13 juni 2003 genomen.
3. Het besluit van 13 juni 2003 en de reactie van verweerder
Verzoeksters aanvragen zijn afgewezen op grond van de in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, van de Verordening opgenomen imperatieve weigeringsgrond. Op geen van de door haar aangewezen panden rust een planologische bestemming die vestiging van een speelautomatenhal mogelijk maakt. Aanpassing c.q. vrijstelling van het bestemmingsplan ligt niet voor de hand en is evenmin in procedure. Daartoe was ook geen verzoek ingediend. De kans dat het bevoegde bestuursorgaan op zo'n verzoek positief zou beslissen is daarnaast gering. De geëntameerde vrijstellingsprocedure voor het pand Prijssestraat 33 maakt zulks, gelet op artikel 2, tweede lid, van de Verordening, onwaarschijnlijk.
In zijn schriftelijke reactie van 28 augustus 2003 heeft de gemachtigde van verweerder opgemerkt dat het besluit van 13 juni 2003 geen primair besluit is, maar een beslissing op bezwaar. De beroepen tegen het ingetrokken besluit van 3 oktober 2002, bekend onder AWB 02/1903 en 02/1904, worden ingevolge artikel 6:20, vierde lid, van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen dat besluit.
4. Het standpunt van verzoekster
Verzoekster heeft - samengevat - het volgende aangevoerd.
Het besluit van 13 juni 2003 kan niet in stand blijven wegens strijd met het motiverings-, gelijkheids- en zorgvuldigheidsbeginsel en wegens een onjuiste toepassing van artikel 6, eerste lid, onder f, van de Verordening. Dat de locaties van verzoekster niet voldoen aan de planologische eisen volstaat niet voor een afwijzing. Dit geldt immers evenzeer voor de locatie van Amutron. Ten onrechte wordt de vrijstellingsprocedure gevoerd ten behoeve van Amutron, terwijl verzoeksters aanvragen beter aan verweerders criteria voldoen.
Ter zitting is namens verzoekster gesteld dat het besluit van 13 juni 2003 een beslissing op bezwaar is ten aanzien van de aanvragen voor de locaties Markt 31 en Zandstraat 16, maar een primair besluit voor wat betreft de afwijzing van de aanvraag voor de locatie Havendijk 22. Tegen dit gedeelte van dat besluit dient dan ook eerst bezwaar te worden gemaakt. Voor het besluit met betrekking tot de twee andere locaties geldt dat deze thans onderdeel uitmaakt van de reeds lopende beroepsprocedures.
Verzoekster heeft eveneens ter zitting het in haar verzoekschrift opgenomen petitum van het verzoek gewijzigd. Uit haar pleitnotitie blijkt dat zij de voorzieningenrechter tenslotte verzoekt:
primair:
verweerder te gelasten alsnog haar aanvragen te honoreren, althans die aanvraag te honoreren die het best voldoet aan de criteria zoals verweerder die heeft gesteld;
subsidiair:
1) verweerder, althans de gemeente Culemborg, te gelasten binnen één week na de uitspraak, althans binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn het door verzoekster betaalde griffierecht te vergoeden alsmede de in verband met de onderhavige procedure gemaakte kosten;
2) verweerder te gelasten binnen één week na de uitspraak, althans binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn, te beslissen op het ingediende bezwaarschrift, voor zover het ziet op de afwijzing van de aanvraag om een vergunning voor het pand Havendijk 22.
Ter zitting heeft verzoekster tenslotte desgevraagd verklaard dat haar spoedeisend belang is gelegen in het eindelijk verkrijgen van een draagkrachtige motivering van de ten aanzien van haar genomen beslissingen.
5. De beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van het College op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Ter zitting is gebleken dat partijen verdeeld houdt of het besluit van 13 juni 2003 voor zover het verzoeksters aanvraag voor de locatie Havendijk 22 betreft, een primair besluit of een beslissing op bezwaar is en of ter zake een bezwaar- of een beroepsprocedure moet worden gevolgd. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding ter zake thans een (voorlopig) oordeel te geven, aangezien in ieder geval wordt voldaan aan het in artikel 8:81, voornoemd, neergelegde vereiste dat sprake moet zijn van een aan het verzoek connexe bodemprocedure en hij derhalve inhoudelijk kennis kan nemen van dit verzoek.
Toewijzing van het primair gevorderde komt in feite neer op het toekennen aan verzoekster van een vergunning voor het vestigen van een speelhal. Nog geheel los van de vraag of de Verordening toekenning van deze vergunning thans mogelijk maakt, mist een zodanige voorziening iedere vorm van voorlopigheid. Het primair gevorderde komt reeds hierom niet voor toewijzing in aanmerking.
Het subsidiair onder 2) gevorderde is evenmin voor toewijzing vatbaar. Ook na de toelichting ter zitting van verzoeksters gemachtigde heeft de voorzieningenrechter niet kunnen vaststellen dat verzoekster daartoe enig spoedeisend belang heeft. Dat verzoekster de motivering van het besluit van 13 juni 2003 onvoldoende draagkrachtig vindt en het nemen van dat besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid en in strijd met het gelijkheidsbeginsel is geschied en verzoekster en een en ander spoedig in rechte vastgesteld wil zien, levert op zichzelf niet een spoedeisend belang op dat het treffen van een voorlopige voorziening zou kunnen rechtvaardigen. Immers, zelfs indien zou moeten worden vastgesteld dat de motivering van het besluit van 13 juni 2003 in de hier aan de orde zijnde omstandigheden als ontoereikend zou moeten worden bestempeld, dan nog kan het treffen van een voorlopige voorziening pas in beeld komen wanneer het waarschijnlijk moet worden geacht dat de bodemprocedure leidt tot een voor verzoekster materieel gunstig resultaat. Voor het trekken van deze conclusie zijn thans in de stukken evenwel onvoldoende steunpunten te vinden.
De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb, waarmee het subsidiair onder 1) gevorderde evenzeer is afgewezen.
Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt dan ook afgewezen.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af:
Aldus gewezen door mr. R.R. Winter in tegenwoordigheid van mr. R. Meijer, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 september 2003.
w.g. R.R. Winter w.g. R. Meijer