ECLI:NL:CBB:2003:AM7774

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/1344
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • W.E. Doolaard
  • M.H. Vazquez Muñoz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen intrekking en terugvordering slachtpremie op grond van de Regeling dierlijke EG-premies

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 september 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellant A en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, dat op 24 mei 2002 was genomen, waarin de intrekking en terugvordering van een deel van de aan hem toegekende slachtpremie werd aangekondigd. Deze slachtpremie was verleend op basis van de Regeling dierlijke EG-premies. De procedure begon op 5 juli 2002, toen appellant zijn beroepschrift indiende. Verweerder had op 15 augustus 2002 een verweerschrift ingediend, en de zitting vond plaats op 20 juni 2003.

De kern van het geschil draaide om de vraag of appellant recht had op de slachtpremie, gezien het feit dat verweerder had vastgesteld dat het slachthuis waar de runderen waren geslacht geen register had bijgehouden, zoals vereist door de geldende Europese verordeningen. Appellant voerde aan dat hij zelf geen fouten had gemaakt en dat de tekortkomingen van het slachthuis hem niet konden worden verweten. Hij had bewijsstukken overgelegd waaruit bleek dat de runderen aan een veehandelaar waren verkocht, die ze vervolgens naar het slachthuis had gebracht.

Het College oordeelde dat verweerder terecht had geoordeeld dat niet vaststond dat de runderen daadwerkelijk waren geslacht zoals in de I&R-melding was aangegeven. Het ontbreken van een register bij het slachthuis maakte het onmogelijk om de slacht te verifiëren. Appellant had niet voldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat hij recht had op de slachtpremie. Het College verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No. AWB 02/1344 12 september 2003
5125 Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak in de zaak van:
A, te X appellant,
gemachtigde: J.M.A.J. van Leest, werkzaam bij Meerle B.V.B.A. te Ulvenhout,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M.W. Oomen, werkzaam bij LASER.
1. De procedure
Op 5 juli 2002 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 24 mei 2002.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen de intrekking en terugvordering van een deel van de aan hem toegekende slachtpremie op grond van de Regeling dierlijke EG-premies (hierna: de Regeling).
Op 15 augustus 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2003, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijk ordening der markten in de sector rundvlees luidt, voorzover hier van belang, als volgt
" Artikel 12
1. Een producent, die runderen op zijn bedrijf houdt, kan op zijn verzoek in aanmerking komen voor een slachtpremie. De premie wordt, binnen nader vast te stellen nationale maxima, toegekend bij het slachten van in aanmerking komende dieren of de uitvoer daarvan naar een derde land.
(…)
Artikel 21
Om in aanmerking te komen voor rechtstreekse betalingen op grond van dit hoofdstuk, moet een dier geïdentificeerd en geregistreerd zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 820/97."
Verordening (EG) nr. 2342/1999 van de Commisie van 28 oktober 1999 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1254/1999, luidt, voorzover hier van belang:
" Artikel 35
Aanvraag
1. De steunaanvraag "dieren" moet alle voor de betaling van de slachtpremie noodzakelijke gegevens bevatten, met name de geboortedatum van het dier voor de na 1 januari 1998 geboren dieren.
(…)
De lidstaten mogen toestaan dat de aanvraag wordt ingediend door een andere persoon dan de producent. In dat geval moeten in de aanvraag de naam en het adres zijn vermeld van de producent die voor de premie in aanmerking kan komen.
Behalve de gegevens die op grond van de voorschriften in het kader van het geïntegreerd systeem moeten worden verstrekt, dient iedere aanvraag te bevatten:
a) in geval van toekenning bij het slachten, een verklaring van het slachthuis of een door het slachthuis opgesteld of geviseerd document met ten minste de volgende gegevens:
i) naam en adres van het slachthuis (of een gelijkwaardige code),
ii) datum van de slacht, identificatienummers en slachtnummers van de dieren,
(…)
De lidstaat kan evenwel bepalen dat de onder a) (…) bedoelde gegevens worden verstrekt door een of meer door de lidstaat erkende organen en dat dit met name per computer mag gebeuren.
De lidstaat controleert geregeld en onverwachts de juistheid van de afgegeven verklaringen of documenten en, in voorkomend geval, van de in de vijfde alinea bedoelde gegevens.
2. In afwijking van het bepaalde in lid 1, kunnen lidstaten die beschikken over een gegevensbestand als bedoeld in artikel 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 820/97, bepalen dat de door de slachthuizen aan de bevoegde autoriteit verstrekte gegevens betreffende de slacht van de dieren van een bepaalde producent als aanvraag voor een slachtpremie namens deze producent worden beschouwd, voorzover dit gegevensbestand naar het oordeel van de lidstaat voldoende garanties biedt ten aanzien van de juistheid van de gegevens ervan voor de toepassing van de slachtpremieregeling (…)
De lidstaat kan evenwel bepalen dat een aanvraag vereist is. In dat geval kan hij voorschrijven van welke soorten gegevens de aanvraag vergezeld moet gaan.
De lidstaten die besluiten het bepaalde in dit lid toe te passen, stellen de Commissie daarvan vóór 1 januari 2000 in kennis. Latere wijzigingen worden vóór de tenuitvoerlegging ervan aan de Commissie gemeld.
(…)"
Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 bepaalt onder andere:
"Artikel 7
1. Elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders:
- houdt een register bij,
(…)
4. Het register wordt handmatig of door middel van een computer bijgehouden in een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde vorm en moet te allen tijde en gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen periode van tenminste drie jaar ter beschikking worden gehouden van de bevoegde autoriteit, die op haar verzoek inzage krijgt."
De Regeling dierlijke EG-premies (hierna: de Regeling) luidt, voorzover hier van belang:
" Artikel 2.3
(…)
2. Terzake van het slachten of uitvoeren naar een derde land van een rund dat op de datum van de slacht, onderscheidenlijk uitvoer naar een derde land, blijkens de gegevens uit het I&R-systeem rund tenminste acht maanden oud is, wordt op daartoe strekkende aanvraag overeenkomstig de bepalingen van deze regeling en verordeningen 1254/1999 en 2342/1999 aan producenten premie verstrekt.
Artikel 2.4a
1. Om voor premie als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, in aanmerking te komen dient de producent, onverminderd artikel 2.4b, een deelnamemelding in.
2. In de deelnamemelding verklaart de producent in ieder geval in aanmerking te willen komen voor premie, bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, alsmede dat terzake van het slachten van op zijn bedrijf gehouden runderen in een in Nederland gelegen abattoir de aanvraag voor premie namens deze producent door het betrokken abattoir wordt ingediend.
3. Indien zich wijzigingen voordoen in de door de producent op de deelnamemelding vermelde gegevens stelt hij LASER daarvan in kennis door middel van een nieuwe deelnamemelding, welke moet zijn ontvangen binnen veertien dagen nadat de desbetreffende wijziging is opgetreden.
Artikel 2.4b
1. De producent kan een aanvraag voor premie als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, uitsluitend indienen na ontvangst van diens deelnamemelding.
2. Aanvragen voor premie ter zake van het slachten van runderen in een in Nederland gelegen abattoir worden ingediend door melding van de slacht overeenkomstig de de bepalingen van de PVV-verordening door het betrokken abattoir aan het I&R-register.
(…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 29 december 1999 heeft verweerder van appellant een ingevuld en ondertekend formulier ontvangen voor deelname aan de Slachtpremieregeling.
- Bij besluit van 7 juni 2001 heeft verweerder appellant voor 17 runderen een slachtpremie toegekend van fl. 1426,77.
- Bij besluit van 10 juli 2001 heeft verweerder fl. 405,04 van het toegekende bedrag teruggevorderd.
- Dit besluit was gebaseerd op de bevindingen bij een controlebezoek bij het Gorkumsch Slachthuis op 25 januari 2001. De controleur had het slachthuis gesloten aangetroffen, waaraan de conclusie verbonden was, dat het slachthuis niet meer bestond en dat dus ook geen bedrijfsregister, houdende onder andere een administratie van slachtingen, was bijgehouden.
- Op 17 juli 2001 heeft appellant bezwaar gemaakt.
- Verweerder heeft op 30 augustus 2001 een nader onderzoek ingesteld waarvan de resultaten in een rapport zijn vastgelegd. Door verweerder is geconstateerd dat door het slachthuis geen administratie is bijgehouden. Navraag bij de Rijksdienst voor keuring van Vee en Vlees heeft geen bedrijfsregister en derhalve geen administratie van de geslachte runderen opgeleverd. Onderzoek bij Vleeshandel van Elteren, welke slachtingen op de locatie van het slachthuis heeft verricht, heeft ook geen bruikbare administratie opgeleverd.
- Bij schrijven van 23 januari heeft verweerder appellant uitgenodigd om op 6 februari 2002 het bezwaar toe te lichten. In een bijlage bij deze brief werd appellant erop gewezen dat hij tijdens deze hoorzitting de mogelijkheid zou krijgen om bewijsstukken over te leggen, waaruit zou kunnen worden afgeleid, waar en wanneer de betreffende runderen zijn geslacht. Appellant heeft geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit houdt onder meer het volgende in.
'' Bij een controle ingevolge het bepaalde in artikel 6 bis, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 door een medewerker van LASER Buitendienst op 25 januari 2001 op het abattoir het Gorkumsch Slachthuis te Gorinchem is gebleken, dat genoemd abattoir geen register heeft bijgehouden als bedoeld in artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1760/2000, hetgeen is bevestigd bij een hercontrole op 30 augustus 2001.
Het bijhouden van een register door het slachthuis is noodzakelijk in het kader van een adequate controle van gegevens verwerkt in het I&R-register. Nu deze controle niet mogelijk is heeft de teammanager besloten dat de runderen met de ID-codes (…) niet premiewaardig zijn.
U heeft zich, door middel van het indienen van de deelnamemelding, akkoord verklaard met het feit dat het abattoir de daadwerkelijke aanvraag namens u verzorgt.
Ik heb vastgesteld dat wel melding is gedaan van de slacht van de desbetreffende runderen door het abattoir en derhalve in het I&R-register een slachtdatum is geregistreerd.
In gevallen waarin een rund niet premiewaardig is verklaard als gevolg van het niet/niet correct bijhouden door het abattoir van een register als bedoeld in artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1760/2000, kan in bepaalde gevallen bewijsmateriaal worden geaccepteerd.
Uit het betreffende bewijsmateriaal dient echter onomstotelijk te kunnen worden vastgesteld dat de betreffende runderen op de in het I&R-register geregistreerde slachtdatum bij het betreffende abattoir zijn geslacht.
Naar aanleiding van uw bezwaarschrift bent u in de gelegenheid gesteld bescheiden te overleggen waaruit blijkt dat de runderen (…) op de in het I&R-register geregistreerde slachtdatum door het betreffende abattoir zijn geslacht. Van deze mogelijkheid heeft u geen gebruik gemaakt.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Appellant heeft aangegeven zelf geen fouten te hebben gemaakt. Een fout gemaakt door het slachthuis kan appellant niet worden verweten.
Voorts heeft appellant in beroep als bewijsmateriaal een nota aangevoerd waaruit blijkt dat appellant de betreffende runderen op 1 juni 2000 aan veehandelaar B heeft verkocht. B heeft op zijn beurt de runderen verkocht aan C en verklaart dat C de runderen voor de slacht heeft gekocht en naar het slachthuis heeft gevoerd.
5. De beoordeling van het geschil
Het College stelt allereerst vast dat, waar Verordening (EG) nr. 2342/1999 de lidstaten de mogelijkheid biedt toe te staan dat de melding door het slachthuis als aanvraag wordt beschouwd, artikel 2.4b, tweede lid, van de Regeling een aanvrager geen andere keus laat dan de aanvraag te laten indienen door het slachthuis. Derhalve is de aanvrager niet zelf in de gelegenheid om onvolkomenheden in de voor hem ingediende aanvraag te voorkomen, terwijl hij wel het risico draagt dat zulke onvolkomenheden ertoe leiden, dat de aangevraagde premie niet wordt uitbetaald.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting biedt verweerder ingevolge zijn na consultatie van deEuropese commissie vastgestelde beleid een aanvrager in gevallen als hier aan de orde echter wel de gelegenheid om bij afwijzing van zijn aanvraag verweerder alsnog zelf van de informatie te voorzien, die hij anders bij een aanvraag had dienen over te leggen. Het gaat dan om gegevens ter identificatie van de geslachte runderen en van het slachthuis en betreffende de datum van de slacht, blijkend uit een ten tijde van de slacht opgemaakt document.
Het College overweegt vervolgens dat verweerder op basis van de voorliggende stukken terecht geoordeeld heeft dat niet vast staat dat de van het Gorkumsch slachthuis afkomstige I&R-melding, dat de betrokken runderen geslacht zijn, in overeenstemming is met de feiten. Het bedrijfsregister van het slachthuis waaruit zulks zou kunnen blijken, is immers niet op het bedrijf beschikbaar. Appellant stelt dat verweerder meer onderzoek had moeten verrichten om deze administratie te achterhalen dan nu geschied is, maar heeft niet aangegeven waarop hij deze verplichting baseert.
Verweerder was op grond van zijn bevindingen gehouden de toekenning van premie aan appellant ongedaan te maken.
Gelet op het bepaalde in artikel 23a van de Landbouwwet, waarbij het bepaalde in de artikelen 4:7 en 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voor een geval als het onderhavige buiten toepassing is verklaard, behoefde verweerder appellant niet eerst met zijn bevindingen te confronteren, doch kon hij op basis daarvan direct tot intrekking van de toekenningsbeslissing overgaan. Gevolg van een en ander is wel, dat appellant eerst uit de op 23 januari 2002 bij de oproeping voor de hoorzitting op 6 februari 2002 meegezonden bijlage had kunnen opmaken, dat hem de gelegenheid geboden zou worden nader bewijs van de slacht van zijn runderen te leveren. Naar het oordeel van het College is genoemde bijlage niet zodanig helder geformuleerd dat appellant, zoals door verweerder in het verweerschrift bepleit, in redelijkheid kan worden tegengeworpen dat hij, door deze gelegenheid ongebruikt voorbij te laten gaan, de mogelijkheid om nader bewijs te leveren verspeeld heeft.
Hetgeen appellant nu in beroep als bewijs heeft aangevoerd is echter onvoldoende om de conclusie te kunnen dragen, dat hij alsnog voor toekenning van de gevraagde premie in aanmerking gebracht moet worden. Uit die stukken blijkt dat appellant op twee verschillende data de betreffende vijf, met I&R-nummer geïdentificeerde runderen aan veehandelaar B verkocht heeft. Vervolgens zijn deze runderen, blijkens een kopie van een veemarktcheque, aan C verkocht. Van de zijde van B is verklaard, dat de bewuste runderen in Gorkum geslacht zijn. Dat komt overeen met de vanuit het slachthuis gedane I&R-melding.
Verweerder neemt echter, zoals gezegd, ingevolge vast beleid slechts genoegen met een ten tijde van de slacht opgesteld document dat de gegevens bevat, die de aanvrager ingevolge artikel 35, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2342/1999 bij zijn aanvraag dient te verstrekken. Appellant heeft het College er niet van kunnen overtuigen, dat de levering van een dergelijk bewijsstuk ondanks serieuze pogingen zijnerzijds door omstandigheden buiten zijn macht in dit geval niet tot de mogelijkheden behoord zou hebben. Derhalve ziet het College geen grond te oordelen dat verweerder in dit geval aan zijn beleid in redelijkheid niet heeft kunnen vasthouden.
Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 september 2003.
w.g. W.E. Doolaard w.g. M.H. Vazquez Muñoz