ECLI:NL:CBB:2003:AM7906

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/1026
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vergunning voor kansspelautomaten op basis van de Wet op de kansspelen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 oktober 2003 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor een vergunning tot het inrichten van twee kansspelautomaten. De aanvraag was ingediend door verzoeker A, handelend onder de naam C, voor zijn horecagelegenheid in X. De burgemeester van Arnhem, verweerder, had de aanvraag op 1 augustus 2003 afgewezen, met verwijzing naar artikel 30e van de Wet op de kansspelen. Verzoeker maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg om een voorlopige voorziening om het besluit te schorsen.

De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. Verzoeker exploiteert een horecagelegenheid waar etenswaren en dranken worden verkocht, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de inrichting niet kan worden aangemerkt als een restaurant. Dit was gebaseerd op het feit dat de geserveerde maaltijden geen warme groenten bevatten en dat er regelmatig etenswaren werden afgehaald, wat duidt op een laagdrempelige inrichting. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij een spoedeisend belang had bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.

Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de voorzieningenrechter van oordeel was dat de burgemeester zich niet ten onrechte op het standpunt stelde dat de inrichting van verzoeker niet voldeed aan de eisen voor het verkrijgen van een vergunning voor kansspelautomaten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de aanvraag op basis van de Wet op de kansspelen terecht was afgewezen, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Enkelvoudige kamer voor spoedeisende zaken
No. AWB 03/1026 3 oktober 2003
29010 Wet op de kansspelen
Aanwezigheidsvergunning
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:
A, handelend onder de naam C, te X, verzoeker,
gemachtigde: mr. J.B.M. Vaessen, advocaat te Cuijk,
tegen
de burgemeester van Arnhem, verweerder,
gemachtigden: mr. J. Hindriks en mr. D. Stryczek, beiden werkzaam bij de gemeente Arnhem.
1. De procedure
Bij besluit van 1 augustus 2003 heeft verweerder verzoekers aanvraag om vergunning tot het in het jaar 2003 in zijn inrichting aanwezig hebben van twee kansspelautomaten met verwijzing naar (onder meer) artikel 30e van de Wet op de kansspelen (hierna: Wet) afgewezen.
Bij brief van 20 augustus 2003 heeft verzoeker bij verweerder bezwaar gemaakt tegen voormeld besluit.
Bij brief van 20 augustus 2003 heeft verzoeker zich tot de voorzieningenrechter van het College gewend met het verzoek bij wege van voorlopige voorziening het besluit van 1 augustus 2003 te schorsen en te bepalen dat verzoeker wordt behandeld als ware hij in het bezit van de aangevraagde vergunning.
Bij brief en faxbericht van 8 september 2003 heeft verweerder een verweerschrift en op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Bij brief van 16 september 2003 heeft verweerder desgevraagd een kopie van de door verzoeker ingediende aanvraag ingezonden.
Bij faxbericht van 25 september 2003 heeft verzoeker nadere stukken ingezonden.
Bij faxbericht van 25 september 2003 heeft verweerder desgevraagd een kopie van het bezwaarschrift van 20 augustus 2003 ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2003. Aldaar waren aanwezig verzoeker, zijn gemachtigde en de gemachtigden van verweerder.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Wet is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 30
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
d. hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend:
1°. waar het café en het restaurantbezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend en
2°. waarvan de activiteiten in belangrijke mate gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder.
e. laagdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld is in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend, die geen hoogdrempelige inrichting is, of een inrichting waarin horeca-activiteiten worden verricht en waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is en ingeschreven is bij het Bedrijfschap Horeca.
Artikel 30b
1. Het is verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde, zonder vergunning van de burgemeester een of meer speelautomaten aanwezig te hebben
(…)
b. op voor het publiek toegankelijke plaatsen;
(…)
Artikel 30c
1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer speelautomaten:
a. in een laagdrempelige inrichting;
(…)
2. Bij gemeentelijke verordening wordt het aantal speelautomaten vastgesteld waarvoor per inrichting, als bedoeld in het eerste lid, vergunning wordt verleend, met dien verstande dat:
a. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder a, geen vergunning kan worden verleend voor kansspelautomaten;
(…)
Artikel 30e
1. De vergunning wordt geweigerd indien:
a. door het verlenen der vergunning zou worden afgeweken van het bij of krachtens artikel 30c bepaalde;
(…)."
2.2 Bij de beoordeling van het verzoek gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
- Verzoeker exploiteert een horeca-inrichting in X waar etenswaren en dranken worden verkocht. Volgens de menukaart worden zesendertig gerechten verkocht: negen soorten "Broodjes", drie soorten "Hamburgers", drie soorten "Tosti's", twee soorten "Salades", zes verschillende "Mini-Maaltijden" en dertien verschillende "Maxi-Maaltijden". De menukaart vermeldt dat de Mini- en Maxi-Maaltijden worden geserveerd "met drie warme gerechten; vlees, frietjes, groente, pita-broodje en diverse sauzen".
- Door middel van een formulier heeft verzoeker vergunning aangevraagd tot het in het jaar 2003 in zijn bedrijf aanwezig hebben van twee kansspelautomaten.
- In een rapport met dagtekening 15 juli 2003 heeft P.J.G. Gieling, hoofdagent van politie in district Arnhem Veluwezoom, verslag gedaan van op 7, 10 en 11 juli 2003 gehouden observaties. Blijkens dit rapport hebben op 7 juli 2003 tussen 19.00 uur en 19.45 uur zes mensen het bedrijf van verzoeker bezocht, van wie twee mensen het pand ongeveer tien minuten na binnenkomst hebben verlaten met een plastic tasje met daarin een in aluminium gewikkeld pakketje. Voorts vermeldt het rapport dat op 10 juli 2003 tussen 22.35 uur en 23.30 uur vijf mensen het bedrijf van verzoeker zijn binnengegaan, van wie drie personen het pand tien minuten tot een kwartier na binnenkomst hebben verlaten met eenzelfde soort plastic tas als waargenomen op 7 juli 2003. Verder vermeldt het rapport dat op 11 juli 2003 tussen 21.30 uur en 22.00 uur één persoon het bedrijf van verzoeker is binnengegaan en kort nadien met een plastic tas naar buiten is gekomen.
Daarnaast vermeldt het rapport het volgende:
"Op maandag 14 juli 2003 (…) werd de horecainrichting door rapporteurs Gieling en Romp bezocht in verband met de beoordeling inzake de bepalingen van de Wet op de Kansspelen.
Tijdens het gesprek dat wij hadden met de aanwezige beheerder K deelde deze ons desgevraagd mede dat er geen warme groente bij de maaltijden werd geserveerd. Er werd alleen wat salade door het vlees gedaan, waardoor de salade ook warm werd. Nadat wij hem specifiek hadden gevraagd of er in de inrichting ook bijvoorbeeld broccoli, bloemkool, andijvie of boontjes werden klaargemaakt die dan bij de maaltijden werden geserveerd deelde hij ons mede dat dit niet gebeurde.
Daarnaast vroegen wij K of er de mogelijkheid bestond etenswaren af te halen. In eerste instantie deelde K ons mede dat dit niet kon. Hierop confronteerden wij K met het feit dat door ons een aantal keren was geconstateerd dat er etenswaren werden afgehaald. K verklaarde daarop dat er inderdaad regelmatig etenswaren werden afgehaald."
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen, zoals nader omschreven in rubriek 1 van deze uitspraak.
- Bij faxbericht van 25 september 2003 en ter zitting, waarmee door verweerders gemachtigden desgevraagd is ingestemd, heeft verzoeker een aantal rekeningen terzake van geleverde groenten overgelegd. Desgevraagd heeft verzoeker verklaard dat deze rekeningen betrekking hebben op champignons, komkommers, paprika's, tomaten, sla en uien. Verzoeker heeft naar voren gebracht dat hij bij een ander bedrijf groenten in blik koopt, bijvoorbeeld maïs, doperwten en worteltjes, die warm worden geserveerd.
- Ter zitting heeft verzoeker twee brieven van een accountants-administratieconsulent (hierna: AA) overgelegd, waarmee door verweerders gemachtigden desgevraagd eveneens is ingestemd. Op 9 januari 2003 heeft deze AA het volgende verklaard:
"Voor zover mij bekend wordt er nauwelijks omzet behaald over gehaalde etenswaren, althans deze zijn niet door mij waargenomen bij mijn bezoeken.
Ik bezoek C regelmatig als consument en beroepshalve."
Bij brief van 3 februari 2003 heeft de AA de gemachtigde van verzoeker onder meer het volgende medegedeeld:
"Naar aanleiding van uw verzoek verklaar ik dat de omzet behaald (…) door C te X, voor minder dan 15% voortkomt uit afgehaalde etenswaren."
3. Het bestreden besluit
In het bestreden besluit heeft verweerder onder meer het volgende overwogen.
Het bedrijf van verzoeker is geen restaurant, omdat geen zogenoemde drie-componenten-maaltijden worden geserveerd. De geserveerde maaltijden bevatten geen warme groenten die niet zijn vermengd met andere bestanddelen. Afgezien daarvan worden in de onderneming van verzoeker diverse kleine etenswaren verstrekt.
Voorts is gebleken dat regelmatig etenswaren worden afgehaald en dus niet ter plekke genuttigd. In een restaurant wordt een maaltijd wel ter plekke genuttigd. De verkoop van etenswaren die elders worden genuttigd vormt een activiteit die een zelfstandige stroom van bezoekers trekt.
Hieruit volgt dat het bedrijf van verzoeker een laagdrempelige inrichting is, zodat de aangevraagde vergunning moet worden geweigerd.
4. Het standpunt van verzoeker
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verzoeker met name het volgende aangevoerd.
Bij de maaltijden worden wel degelijk warme groenten geserveerd, zij het dat ten tijde van het bezoek van de politie op 14 juli 2003 wellicht geen broccoli, bloemkool, andijvie of boontjes werd(en) geserveerd. Uit de overgelegde rekeningen blijkt dat verzoeker regelmatig groenten inkoopt.
Met de "kleine kaart" en de afhaalactiviteiten wordt slechts een klein gedeelte van de omzet behaald. Ter zitting heeft verzoeker in dit verband desgevraagd verklaard dat, volgens een ruwe schatting, dagelijks ongeveer dertig mensen het bedrijf bezoeken en in het weekend wat meer. Van iedere dertig mensen bestellen er gemiddeld drie- of vierentwintig een maaltijd, in het weekend doet vrijwel iedereen dat. Op een dag halen soms twee of drie mensen eten af, soms minder, waarmee zeven tot tien procent van de omzet wordt gegenereerd. Verzoeker weigert geen klanten die willen afhalen, maar stimuleert afhaal zeker niet: bezoekers die blijven zitten, leveren meer omzet op.
5. De beoordeling van het verzoek
5.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, hangende de beslissing op bezwaar en indien van de beslissing daarop beroep bij het College openstaat, de voorzieningenrechter van het College een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zulks vereist.
Voorzover de daartoe uitgevoerde toetsing in het navolgende een oordeel meebrengt over de zaak ten gronde, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter, dat het College in een eventuele hoofdzaak niet bindt.
5.2 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Verzoeker heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat de schade die hij stelt te zullen lijden in geval van handhaving van het bestreden besluit in het resterende gedeelte van 2003 (tengevolge van het daadwerkelijk verwijderen van de kansspelautomaten) hem op korte termijn in ernstige financiële problemen zal brengen.
5.3 Voorts overweegt de voorzieningenrechter, in het voetspoor van eerdere uitspraken, dat in beginsel slechts aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening in een zaak als de onderhavige, waar het gaat om een financieel belang, indien ook zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht ernstig dient te worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is. Een dergelijke situatie doet zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter hier niet voor, waarbij het volgende in aanmerking is genomen.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich niet kennelijk ten onrechte op het standpunt stelt dat verzoekers bedrijf niet kan worden aangemerkt als een restaurant.
De voorzieningenrechter stelt in dit verband voorop dat, naar tussen partijen niet in geschil is, vrijwel de helft (zeventien van de zesendertig) van de gerechten op de menukaart zeker niet kan worden aangemerkt als een maaltijd, zoals dit begrip blijkens vaste jurisprudentie van het College moet worden uitgelegd. In de memorie van toelichting bij de Wet is uitdrukkelijk bij deze jurisprudentie aangesloten. Gelet op de omvang van het aanbod aan gerechten die in ieder geval niet als maaltijd zijn aan te merken en de wijze waarop deze gerechten op de menukaart worden gepresenteerd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verstrekken en nuttigen van deze gerechten in verzoekers inrichting van meer dan ondergeschikte betekenis is. Ook de in het bezwaarschrift door verzoeker betrokken stelling dat minder dan vijftien procent van de omzet met deze gerechten wordt behaald - welke stelling overigens niet is onderbouwd - brengt niet mee dat het aanbod van dergelijke gerechten geen zelfstandige stroom van bezoekers zou trekken.
Voorts is tussen partijen niet in geschil dat de mogelijkheid bestaat etenswaren af te halen, hetgeen er eveneens op duidt dat geen sprake is van een restaurant als bedoeld in artikel 30, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet. Uit het rapport van 15 juli 2003 en de verklaring d.d. 14 juli 2003 van de toen aanwezige beheerder blijkt naar voorlopig oordeel niet dat het afhalen van etenswaren op het geheel van activiteiten in de inrichting van verzoeker van marginale betekenis is. Volgens verzoeker wordt met het afhalen van etenswaren zeven tot tien procent van de omzet gegenereerd, volgens de verklaring van 3 februari 2003 van een AA minder dan vijftien procent. Daargelaten hoe betekenisvol de omzet uit afhalen precies is, ziet de voorzieningenrechter op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting geen plaats voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat met het bieden van de mogelijkheid tot het afhalen van etenswaren een zelfstandige stroom van bezoekers wordt bereikt. Dat verzoeker het afhalen van etenswaren naar eigen zeggen niet stimuleert, maakt dit niet anders.
Het vorenoverwogene leidt de voorzieningenrechter reeds tot het oordeel dat niet op voorhand duidelijk is dat de inrichting van verzoeker hoogdrempelig zou zijn. In hoeverre de op de kaart aangeboden Mini- en Maxi-Maaltijden zijn aan te merken als drie-componenten-maaltijden, kan derhalve thans buiten beschouwing blijven.
Ingevolge artikel 30e, eerste lid, aanhef en onder a, juncto artikel 30c, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet moet een aanvraag tot het in een laagdrempelige inrichting aanwezig hebben van een of meer kansspelautomaten worden afgewezen.
5.4 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het verzoek moet worden afgewezen.
De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Aldus gewezen door mr. C.J. Borman, in tegenwoordigheid van mr. B. van Velzen, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2003.
w.g. C.J. Borman w.g. B. van Velzen