Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No. AWB 03/487 12 september 2003
14914 Wet personenvervoer 2000
Vergunning taxivervoer
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellante,
tegen
de Minister van Verkeer en Waterstaat, verweerder,
gemachtigde: mr. L. van der Vliet, werkzaam bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat.
1. De procedure
Op 24 april 2003 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 18 maart 2003.
Bij dat besluit heeft verweerder beslist op het bezwaarschrift van appellante tegen de intrekking van haar vergunning op grond van de Wet personenvervoer 2000 voor het verrichten van taxivervoer.
Verweerder heeft op 10 juni 2003 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2003. Bij die gelegenheid is appellante in persoon verschenen en heeft verweerder zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Wet personenvervoer 2000 (hierna:Wp2000) luidt voor zover hiet van belang als volgt:
"Artikel 4
(…)
2. Het is verboden taxivervoer te verrichten zonder een daartoe verleende vergunning.
(…)
Artikel 6
1. Een vergunning wordt verleend voor onbepaalde tijd.
2. Een vergunning kan worden (…) ingetrokken.
(…)
Artikel 9
1. Een vergunning wordt, behoudens in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen, slechts verleend aan een vervoerder die voldoet aan eisen van betrouwbaarheid, kredietwaardigheid en vakbekwaamheid.
2. Onze Minister kan ontheffing verlenen van de in het eerste lid bedoelde eis van vakbekwaamheid.
3. Een ontheffing als bedoeld in het tweede lid kan onder beperkingen worden verleend en aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.
4. Onze Minister kan een ontheffing, de beperkingen waaronder een ontheffing is verleend en de aan een ontheffing verbonden voorschriften ambtshalve of op aanvraag wijzigen of intrekken.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:
a. de eisen van betrouwbaarheid, kredietwaardigheid en vakbekwaamheid;
b. de gevallen waarin Onze Minister ontheffing kan verlenen;
(…)
Artikel 99
Het bestuursorgaan dat een vergunning heeft verleend, kan een vergunning volgens bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen regels, wijzigen, schorsen of intrekken:
a. indien is gehandeld in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde;
b. indien niet langer wordt voldaan aan een van de in artikel 9, eerste lid, bedoelde eisen, tenzij een ontheffing als bedoeld in het tweede lid van dat artikel is verleend."
De artikelen 26, 28 en 29 van het Besluit personenvervoer 2000 (hierna: Bp2000) luiden - voorzover hier van belang - als volgt:
"Artikel 26
1. De vervoerder die (…) taxivervoer verricht, moet aan de eis van vakbekwaamheid voldoen.
2. Degene die permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan het vervoer, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de eis, bedoeld in het eerste lid, of, indien deze leiding bij meer personen berust, tenminste een van hen.
3. De vervoerder meldt Onze Minister de vervanging van een persoon als bedoeld in het tweede lid.
Artikel 28
1. De vervoerder die taxivervoer verricht voldoet aan de eis van vakbekwaamheid indien wordt overgelegd:
a. een door Onze Minister erkend getuigschrift van met goed gevolg afgelegde examens waarbij ten minste de kennis is vastgesteld van de door Onze Minister vastgestelde onderwerpen, of
b. een voor het beroep van vervoerder die taxivervoer verricht afgegeven EG-verklaring als bedoeld in artikel 10 van de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen.
(…)
Artikel 29
1. Indien de vervoerder door overlijden, wettelijke of lichamelijke onbekwaamheid van degene die op grond van artikel 26 voldeed aan de eis van vakbekwaamheid in een onderneming (…) niet langer aan deze eis voldoet, kan Onze Minister, te rekenen vanaf dit moment, de belanghebbende die het vervoer wenst voort te zetten, onverminderd het vereiste van een vergunning, op verzoek voor ten hoogste een jaar ontheffing verlenen van deze eis in die onderneming (…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft op 13 juli 2001 een aanvraag ingediend ter verkrijging van een ondernemingsvergunning voor het verrichten van taxivervoer als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wp2000.
- Bij besluit van 12 oktober 2001 heeft verweerder appellante voor onbepaalde tijd vergunning verleend voor het verrichten van taxivervoer binnen en vanuit het vervoersgebied Rotterdamse Regio. In de bijlage bij dit besluit staat vermeld dat in deze taxionderneming de vakbekwaamheid is ingebracht door C als procuratiehouder en dat daarmee formeel is voldaan aan het vereiste van artikel 28 Bp2000.
- Bij brief van 28 januari 2002 heeft C verweerder bericht dat hij sedert 2 januari 2002 geen procuratiehouder van appellante meer is.
- Bij brief van 5 februari 2002 heeft verweerder appellante verzocht eventuele wijzigingen in haar onderneming te melden.
- Bij brief van 21 februari 2002 heeft appellante verweerder gevraagd om vrijstelling van de vakbekwaamheidseisen.
- Bij brief van 14 maart 2002 heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
- Bij brief van 22 maart 2002 heeft verweerder appellante mededeling gedaan van zijn voornemen tot intrekking van de aan appellante verleende ondernemingsvergunning taxivervoer.
- Bij formulier, gedateerd 22 april 2002 heeft appellante een aanvraag wijziging taxivergunning ingediend. Zij heeft daarin aangegeven dat de vakbekwaamheid in haar onderneming werd ingebracht door D.
- Bij brief van 1 mei 2002 heeft verweerder D verzocht binnen één week een verklaring inbreng vakbekwaamheid in te dienen. D heeft hierop niet gereageerd.
- Bij besluit van 27 mei 2002 (P15520/T/TS/16131) heeft verweerder besloten de aan appellante verleende vergunning met ingang van 27 augustus 2002 in te trekken.
- Tegen dit besluit heeft appellante op 18 juni 2002 een bezwaarschrift ingediend.
- Bij brief van 25 juni 2002 heeft D verweerder bericht zijn procuratie per 27 mei 2002 te hebben beëindigd.
- Bij brief van 10 juli 2002 heeft verweerder appellante medegedeeld dat is besloten om de aan haar verleende vergunning ambtshalve te wijzigen in die zin dat de intrekking van die vergunning eerst in werking treedt zeven weken ná de datum waarop op het bezwaarschrift is beslist.
- Op 22 januari 2003 is appellante naar aanleiding van haar bezwaren door verweerder gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit houdt onder meer het volgende in:
"In de eerste helft van december 2002 is een nieuwe beleidsregel gereed gekomen, die in de Staatscourant van 29 januari is geplaatst. Deze beleidsregel betreft een vastleggingg van de reeds bestaande gedragslijn. Voor zover het gaat om het permanent en daadwerkelijk leidinggeven in eenmanszaken binnen de taxibranche, is in deze beleidsregel het volgende verwoord:
In een eenmanszaak zonder chauffeurs in dienst wordt slechts de eigenaar van de eenmanszaak geacht permanent en daadwerkelijk leiding te geven aan het vervoer. De eigenaar van een dergelijke eenmanszaak moet dus zelf aan de eis van vakbekwaamheid voldoen.
(…)
In het geval van de onderhavige onderneming gaat het om een dergelijke eenmanszaak zonder chauffeurs. Nu de hiervoor aangehaalde beleidregel in de onderhavige zaak wordt toegepast betekent dit dat A zelf vakbekwaam moet zijn.
(…)
A voert aan dat zij zich gedupeerd voelt door het nieuwe beleid. Zij meent dat als zij de wijziging van de feitelijke situatie niet had doorgegeven zij haar onderneming nog had kunnen exploiteren tot ze gecontroleerd werd.
A is ingevolge artikel 26 lid 3 Bp 2000 echter verplicht de Minister de vervanging van de vakbekwaam leidinggevende te melden. Zij heeft dus aan haar wettelijke plicht voldaan. Het argument dat A aanvoert, is in strijd met de krachtens de Bp 2000 op A rustende verplichtingen. Het argument dat zij haar onderneming kon blijven exploiteren als zij de wijziging niet had doorgegeven treft geen doel.
(…)
De Wp 2000 is inmiddels sinds 1 januari 2000 van kracht. Vanaf dat moment moet het voor eenieder duidelijk zijn, dat voor het verkrijgen van een vergunning voor het verrichten van taxivervoer een vakdiploma nodig is.
Ik ben van mening dat A in het verleden in ruime mate de tijd is geboden aan de eis van vakbekwaamheid te voldoen. In haar bezwaarschrift en op de hoorzitting geeft A aan dat zij bezig is met het behalen van de BOV en dat zij al in het bezit is van de AOV. In haar brief van 21 februari 2002 vroeg zij om dispensatie van het halen van haar vakdiploma vanwege haar ziekte. In de brief van 14 maart 2002 van de Inspectie werd dit verzoek echter afgewezen.
Met inachtneming van de hierboven geschetste situatie, zie ik geen reden vanwege de door A aangegeven omstandigheden een uitzondering te maken op de door mij gehanteerde gedragslijn om in principe geen uitstel meer te verlenen voor het behalen van de vereiste diploma's.
A heeft voldoende tijd gehad om aan de eis van vakbekwaamheid te voldoen, door het halen van het vereiste vakdiploma. Het laten verstrijken van de termijn waarin A aan de eis van vakbekwaamheid kon voldoen, is en blijft voor rekening van A.
Bovendien kan uit de voortgang van de opleiding niet opgemaakt worden dat het vakdiploma op korte termijn behaald zal gaan worden. Hiernaast biedt de wet geen ruimte om uitzondering te maken op grond van persoonlijke omstandigheden en dispensatie te verlenen voor het behalen van zijn diploma's."
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Appellante is begonnen aan de opleiding Bus Ondernemer omdat die haar werd aanbevolen. Zij heeft veel geld uitgegeven aan opleidingskosten, examen- en herexamengeld. De kwaliteit van de opleiding is haar en vele anderen echter zwaar tegengevallen. Aan taxi-werk wordt in de opleiding nauwelijks aandacht besteed. Niettemin heeft zij haar uiterste best gedaan om de opleiding te halen, maar dit is niet gelukt.
Ten onrechte zijn de persoonlijke omstandigheden van appellante niet meegewogen. Zij is bijna 54 jaar, voor 35% invalide en heeft een studerende dochter. Zij wil de vergunning alleen gebruiken om éénmaal per dag naar Schiphol te rijden voor een taxi ticket en 's middags havenarbeiders naar de North Sea Ferries te rijden.
5. De beoordeling van het geschil
Vaststaat dat in de onderneming van appellante ten tijde van het bestreden besluit niet meer werd voldaan aan de eis van vakbekwaamheid. Op dat tijdstip hadden zowel C als D hun procuratiehouderschap ingetrokken.
Appellante beschikt zelf niet over een document als genoemd in voormeld artikel 28, eerste lid, Bp2000. Verweerder was derhalve bevoegd de aan appellante verleende vergunning in te trekken.
Appellante meent dat verweerder in de omstandigheden van haar geval aanleiding had moeten vinden om af te zien van intrekking van de vergunning en haar van de vakbekwaamheidseis te ontheffen.
Het College overweegt dienaangaande dat de mogelijkheid om (tijdelijk) ontheffing te verlenen van de eis van vakbekwaamheid ingevolge artikel 29, eerste lid, Bp2000 beperkt is tot de situatie, waarin door overlijden, wettelijke of lichamelijke onbekwaamheid van degene die de vakbekwaamheid inbracht, in een onderneming niet meer aan de desbetreffende eis wordt voldaan. Die situatie doet zich in het geval van appellante niet voor. Ook overigens heeft appellante geen omstandigheden aangevoerd die verweerder er toe hadden moeten nopen de intrekking achterwege te laten. Het College neemt hierbij in aanmerking dat aan appellante na het beëindigen van de procuratie door C geruime tijd is gegund om alsnog de benodigde getuigschriften te behalen.
Aangezien niet is gebleken dat het bestreden besluit onrechtmatig is, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, in tegenwoordigheid van mr. R.P.H. Rozenbrand, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 september 2003.
w.g. C.M. Wolters w.g. R.P.H. Rozenbrand