ECLI:NL:CBB:2003:AN1241

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/1594
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No. AWB 02/1594 17 september 2003
5125 Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M.W. Oomen, werkzaam bij LASER.
1. De procedure
Op 23 augustus 2002 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 19 juli 2002.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van de door hem gevraagde slachtpremie op grond van de Regeling dierlijke EG-premies.
Verweerder heeft op 15 oktober 2002 een verweerschrift ingediend.
Op 8 augustus 2003 heeft het onderzoek ter zitting plaats gevonden. Bij die gelegenheid hebben appellant en de gemachtigde van verweerder hun standpunten uiteengezet.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad van 21 april 1997 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten, zoals deze tot 14 augustus 2000 gold, wordt onder andere het volgende bepaald:
"Artikel 1
1. Elke lidstaat stelt overeenkomstig deze titel, een identificatie- en registratieregeling vast voor runderen (hierna "dieren" genoemd).
(…)
Artikel 3
1. De identificatie- en registratieregeling voor runderen omvat de volgende elementen:
a) oormerken om de dieren individueel te identificeren;
b) gecomputeriseerde gegevensbestanden;
c) dierpaspoorten:
d) individuele registers op elk bedrijf.
(…)
Artikel 7
1. Elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders
- houdt een register bij;
- (…)
3. Elke houder stelt de bevoegde autoriteit, indien deze daarom verzoekt, in kennis van alle informatie betreffende oorsprong, identificatie en eventueel bestemming van de dieren waarvan hij eigenaar is geweest of die hij heeft gehouden, vervoerd, gekocht of geslacht.
4. Het register heeft een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde vorm, wordt handmatig of gecomputeriseerd bijgehouden en staat te allen tijde ter beschikking van de bevoegde autoriteit, die op haar verzoek inzage krijgt, gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen periode van tenminste drie jaar.
Artikel 8
De lidstaten wijzen de autoriteit aan die belast is met het toezicht op de naleving van deze titel. Zij stellen elkaar en de Commissie in kennis van de identiteit van deze autoriteit.
Artikel 10
De Commissie stelt de bepalingen ter uitvoering van deze titel vast volgens de procedure van artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 729/70. De uitvoeringsbepalingen betreffen met name:
(…)
c) de voorschriften betreffende het register;
(…)
e) de toepassing van administratieve sancties;
f) de overgangsbepalingen voor de aanloopperiode van de regeling."
In Verordening (EG) nr. 2619/97 van de Commissie van 29 december 1997 wordt onder andere het volgende bepaald:
"Artikel 8
Het register bevat ten minste het volgende:
a) de meest recente gegevens als bedoeld in artikel 14, lid 3, punt C.1, eerste tot en met vierde streepje, van richtlijn 64/432/EEG;
b) de datum waarop het dier op het bedrijf is doodgegaan
c) in het geval van dieren die het bedrijf verlaten, de naam en het adres van de houder, met uitzondering van de vervoerder, of de identificatiecode van het bedrijf naar wie of waarnaar het dier is gebracht, en de datum van vertrek
d) in het geval van dieren die op het bedrijf aankomen, de naam en het adres van de houder, met uitzondering van de vervoerder, of de identificatiecode van het bedrijf van wie of waarvan het dier is gekomen, en de datum van aankomst
e) de naam en handtekening van de vertegenwoordiger van de bevoegde autoriteit die het register heeft gecontroleerd en de datum waarop de controle is verricht."
Bij het op de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren gebaseerde Besluit identificatie en registratie van dieren (Stb. 1999, nr. 485) is onder andere het volgende bepaald:
"Artikel 2
1. Ter uitvoering van verordening 820/97 en van richtlijn 92/102/EEG wordt medewerking gevorderd van het bestuur van het Produktschap voor Vee en Vlees.
(…)
3. De in het eerste (…) lid bedoelde medewerking bestaat uit het verrichten van de noodzakelijke werkzaamheden en het overeenkomstig het krachtens artikel 3 bepaalde bij verordening stellen van regels inzake:
a. de identificatie en registratie van runderen ter uitvoering van de artikelen 1, 3, 4, 5, 6 en 7 van verordening 820/97(…)
5. De krachtens de in het derde lid van dit artikel bedoelde verordening genomen besluiten, behoeven de goedkeuring van Onze Minister."
Ter uitvoering hiervan heeft het bestuur van het Productschap Vee en Vlees op 10 december 1997 de Verordening identificatie en registratie runderen 1998 vastgesteld. Artikel 12 van genoemde verordening luidt:
"Artikel 12
1. De houder, met uitzondering van de vervoerder, is verplicht de in artikel 4, derde lid en de in artikel 7, eerste lid, tweede gedachtenstreepje, van verordening 820/97 bedoelde gegevens alsmede de krachtens artikel 10 vastgestelde gegevens en opgetreden merkverlies binnen 3 werkdagen nauwkeurig en volledig in het register aan te tekenen.
2. De voorzitter kan nadere regels ten aanzien van de inrichting en de wijze van bijhouden van het register stellen."
Bij de op 8 maart 2000 vastgestelde Verordening tot wijziging van de verordening identificatie en registratie runderen 1998 (2000-1) zijn in het eerste lid van artikel 12 de woorden "binnen 3 werkdagen" geschrapt, terwijl in het tweede lid de woorden "De voorzitter" zijn vervangen door "Het bestuur". De reden om de gestelde termijn in het eerste lid te schrappen is blijkens de toelichting dat de Europese regelgeving ook geen termijn noemt. De houder is, aldus de toelichting, zelf verantwoordelijk voor de invulling van het bedrijfsregister met de meest recente gegevens.
Bij besluit van eveneens 8 maart 2000 heeft het bestuur van het Productschap Vee en Vlees het Besluit eisen bedrijfsregister identificatie en registratie runderen 2000 vastgesteld. Artikel 1 daarvan luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"Artikel 1
1. Het register, bedoeld in artikel 12, eerste lid (…) van de verordening wordt schriftelijk of electronisch bijgehouden.
2. Indien het register schriftelijk wordt bijgehouden, tekent de houder (…) de in artikel 12, eerste lid,(…) van de verordening bedoelde gegevens aan in een bedrijfsregister dat door de, krachtens artikel 2 van de verordening aangewezen, dienst is verstrekt.
3. Indien het register electronisch wordt bijgehouden, draagt de houder (…) er zorg voor dat de gegevens per rund in één keer in beeld kunnen worden gebracht en ter plekke kunnen worden uitgeprint."
In het tweede lid wordt aangegeven, dat het besluit in werking treedt op de dag dat de Verordening tot wijziging van de Verordening identificatie en registratie runderen 1998 (2000-I) in werking treedt. Deze inwerkingtreding vond plaats op 8 juli 2000.
Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten bepaalt onder andere:
"Artikel 7
1. Elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders:
- houdt een register bij,
(…)
4. Het register wordt handmatig of door middel van een computer bijgehouden in een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde vorm en moet te allen tijde en gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen periode van tenminste drie jaar ter beschikking worden gehouden van de bevoegde autoriteit, die op haar verzoek inzage krijgt."
Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijk ordening der markten in de sector rundvlees luidt, voorzover hier van belang, als volgt
"Artikel 12
1. Een producent, die runderen op zijn bedrijf houdt, kan op zijn verzoek in aanmerking komen voor een slachtpremie. De premie wordt, binnen nader vast te stellen nationale maxima, toegekend bij het slachten van in aanmerking komende dieren of de uitvoer daarvan naar een derde land.
(…)
Artikel 21
Om in aanmerking te komen voor rechtstreekse betalingen op grond van dit hoofdstuk, moet een dier geïdentificeerd en geregistreerd zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 820/97."
Verordening (EG) nr. 2342/1999 van de Commisie van 28 oktober 1999 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1254/1999, luidt, voorzover hier van belang:
"Artikel 35
Aanvraag
1. De steunaanvraag "dieren" moet alle voor de betaling van de slachtpremie noodzakelijke gegevens bevatten, met name de geboortedatum van het dier voor de na 1 januari 1998 geboren dieren.
(…)
De lidstaten mogen toestaan dat de aanvraag wordt ingediend door een andere persoon dan de producent. In dat geval moeten in de aanvraag de naam en het adres zijn vermeld van de producent die voor de premie in aanmerking kan komen.
Behalve de gegevens die op grond van de voorschriften in het kader van het geïntegreerd systeem moeten worden verstrekt, dient iedere aanvraag te bevatten:
a) in geval van toekenning bij het slachten, een verklaring van het slachthuis of een door het slachthuis opgesteld of geviseerd document met ten minste de volgende gegevens:
i) naam en adres van het slachthuis (of een gelijkwaardige code),
ii) datum van de slacht, identificatienummers en slachtnummers van de dieren,
(…)
De lidstaat kan evenwel bepalen dat de onder a) (…) bedoelde gegevens worden verstrekt door een of meer door de lidstaat erkende organen en dat dit met name per computer mag gebeuren.
De lidstaat controleert geregeld en onverwachts de juistheid van de afgegeven verklaringen of documenten en, in voorkomend geval, van de in de vijfde alinea bedoelde gegevens.
2. In afwijking van het bepaalde in lid 1, kunnen lidstaten die beschikken over een gegevensbestand als bedoeld in artikel 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 820/97, bepalen dat de door de slachthuizen aan de bevoegde autoriteit verstrekte gegevens betreffende de slacht van de dieren van een bepaalde producent als aanvraag voor een slachtpremie namens deze producent worden beschouwd, voorzover dit gegevensbestand naar het oordeel van de lidstaat voldoende garanties biedt ten aanzien van de juistheid van de gegevens ervan voor de toepassing van de slachtpremieregeling (…)
De lidstaat kan evenwel bepalen dat een aanvraag vereist is. In dat geval kan hij voorschrijven van welke soorten gegevens de aanvraag vergezeld moet gaan.
De lidstaten die besluiten het bepaalde in dit lid toe te passen, stellen de Commissie daarvan vóór I januari 2000 in kennis. Latere wijzigingen worden vóór de tenuitvoerlegging ervan aan de Commissie gemeld.
(…)"
De Regeling dierlijke EG-premies (hierna: de Regeling) luidt, voorzover hier van belang:
"Artikel 2.3
(…)
2. Terzake van het slachten of uitvoeren naar een derde land van een rund dat op de datum van de slacht, onderscheidenlijk uitvoer naar een derde land, blijkens de gegevens uit het I&R-systeem rund tenminste acht maanden oud is, wordt op daartoe strekkende aanvraag overeenkomstig de bepalingen van deze regeling en verordeningen 1254/1999 en 2342/1999 aan producenten premie verstrekt.
Artikel 2.4a
1. Om voor premie als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, in aanmerking te komen dient de producent, onverminderd artikel 2.4b, een deelnamemelding in.
2. In de deelnamemelding verklaart de producent in ieder geval in aanmerking te willen komen voor premie, bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, alsmede dat terzake van het slachten van op zijn bedrijf gehouden runderen in een in Nederland gelegen abattoir de aanvraag voor premie namens deze producent door het betrokken abattoir wordt ingediend.
3. Indien zich wijzigingen voordoen in de door de producent op de deelnamemelding vermelde gegevens stelt hij LASER daarvan in kennis door middel van een nieuwe deelnamemelding, welke moet zijn ontvangen binnen veertien dagen nadat de desbetreffende wijziging is opgetreden.
Artikel 2.4b
1. De producent kan een aanvraag voor premie als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, uitsluitend indienen na ontvangst van diens deelnamemelding.
2. Aanvragen voor premie ter zake van het slachten van runderen in een in Nederland gelegen abattoir worden ingediend door melding van de slacht overeenkomstig de de bepalingen van de PVV-verordening door het betrokken abattoir aan het I&R-register.
(…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Namens appellant zijn op diverse data in het jaar 2000 aanvragen ingediend voor slachtpremie. De aanvragen hadden, voorzover hier van belang, betrekking op acht geslachte runderen. Drie daarvan zijn geslacht bij C's Rund- en Varkensslagerijen (hierna: C) te D.
- Op 26 januari 2001 heeft Laser bij C een fysieke controle uitgevoerd. Daarbij is vastgesteld dat bij C over het gehele jaar 2000 geen ID-codes zijn bijgehouden van de geslachte dieren.
- Bij besluit van 20 augustus 2001 heeft verweerder voor vijf van de geslachte runderen de aanvraag gehonoreerd en appellant over het jaar 2001 een bedrag aan slachtpremie toegekend van fl. 383,53. Voor de drie bij C geslachte runderen is de aanvraag afgewezen.
- Als toelichting op dit besluit heeft verweerder het volgende vermeld: "Het slachthuis, waar uw rund is geslacht heeft de administratieve verplichtingen voor slachterijen, die voortkomen uit de Europese regelgeving, niet correct nageleefd".
- Bij brief van 6 september 2001 heeft appellant tegen de afwijzing van de premieaanvraag voor de genoemde drie runderen bezwaar gemaakt.
- Naar aanleiding van een uitnodiging voor een hoorzitting bij verweerder op 6 februari 2002 heeft appellant telefonisch contact opgenomen met verweerder. Naar aanleiding van dit telefoongesprek heeft hij bij brief van 6 februari 2001 drie rekeningen van C inzake de slacht van telkens één rund, overgelegd.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit houdt onder meer het volgende in.
"In bezwaar heeft u aangegeven dat u zich, voor zover in uw vermogen ligt, aan uw verplichtingen heeft gehouden. U vindt niet dat u verantwoordelijk bent voor de nalatigheid van de slachterij.
(…)
Het bijhouden van een register door het slachthuis is noodzakelijk in het kader van een adequate controle van gegevens verwerkt in het I&R-register. Nu deze controle niet mogelijk is, heeft de teammanager besloten dat de runderen met de ID-codes NL 149646981, NL 168704400 en NL 199380495 niet premiewaardig zijn.
U heeft zich, door middel van het indienen van de deelnamemelding, akkoord verklaard met het feit dat het abattoir de daadwerkelijke aanvraag namens u verzorgt.
Ik heb vastgesteld dat wel melding is gedaan van de slacht van de betreffende runderen door het abattoir en derhalve in het I&R-register een slachtdatum is geregistreerd.
In gevallen waarin een rund niet premiewaardig is verklaard als gevolg van het niet/ niet correct bijhouden door het abattoir van een register als bedoeld in artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1760/2000, kan in bepaalde gevallen bewijsmateriaal worden geaccepteerd.
Uit het betreffende bewijsmateriaal dient echter onomstotelijk te kunnen worden vastgesteld dat de betreffende runderen op de in het I&R-register geregistreerde slachtdatum bij het betreffende abattoir zijn geslacht.
De door u overgelegde bewijsmiddelen voldoen niet aan hetgeen hierboven is gesteld.
Uit de bescheiden die u heeft overgelegd, te weten kopieën van bonnen van C's Rund- en Varkensslagerijen, is niet komen vast te staan dat de runderen met de ID-codes NL 149646981, NL 168704400 en NL 199380495 op respectievelijk 7 februari, 6 november en 23 oktober 2000 in abattoir C te D zijn geslacht.
Na heroverweging van het besluit van de teammanager kom ik tot de conclusie dat dit besluit juist is."
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
"In het jaar 2000 zijn de volgende dieren geslacht:
7 februari NL 149646981
6 november NL 168704400
23 oktober NL 199380495
Op mijn bedrijf zijn de dieren binen de gestelde I&R termijn afgevoerd. Ook zijn deze dieren op het bedrijfsregister bijgehouden.
Bij Laser was het bekend dat de dieren op deze data geslacht zijn bij slagerij C in D. De afwijzing van mijn aanvraag is ontstaan doordat slagerij C niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan.
Als bewijs dat de dieren daadwerkelijk voor consumptie geslacht zijn heb ik voor alle dieren nota's voor huisslachting opgestuurd. Deze nota's komen overeen met de afvoerdata van de bovengenoemde runderen.
Mijns inziens is het volledig duidelijk dat deze runderen daadwerkelijk voor consumptie geslacht zijn bij slagerij C in D. Dat deze slagerij nalatig is geweest ligt volgens mij buiten mijn verantwoording."
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het rund met levensnummer NL 14964981
Het College overweegt allereerst dat bij de behandeling van het geschil dat heeft geleid tot de uitspraak van 20 december 2002, Awb 02/237, is gebleken dat het Productschap Vee en Vlees, dat met het toezicht op en het stellen van nadere regels inzake de registratie van runderen belast was, bij een rondschrijven van 27 april 2000 terug is gekomen van het tot die tijd ingenomen standpunt dat met het doen van een melding aan de centrale I&R-database ook het individuele bedrijfsregister werd bijgehouden. Vanaf die datum werden formulieren verstrekt die de basis konden vormen voor een bedrijfsregister en vanaf 8 juli daaropvolgend trad het Besluit eisen identificatie en registratie runderen 2000 in werking. Gelet op artikel 7 van Verordening (EG) nr. 820/97, dat bepaalt dat het register moet worden bijgehouden in een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde vorm, is niet zonder meer duidelijk aan welke eisen van registratie, anders dan de correcte melding aan de centrale I&R-database, ten tijde van de slacht van het rund met het levensnummer NL 14964981 op 7 februari 2000 door C voldaan had moeten worden.
In het Controlerapport van de betrokken Laserambtenaar van 16 januari 2001 wordt terzake opgemerkt dat C wel een administratie bijhield, maar niet van de levensnummers. Dat is op zichzelf onvoldoende om het oordeel te kunnen dragen dat C ten tijde van belang niet voldeed aan zijn uit de Europese regelgeving voortvloeiende verplichting om een register bij te houden in een door het Productschap goedgekeurde vorm.
Derhalve kan op basis hiervan evenmin worden geoordeeld dat het feit dat de juistheid van de aan het I&R- register gemelde gegevens niet kon worden geverifieerd het gevolg is van zodanige overtreding.
Ook ter zitting kon niet worden gepreciseerd op welke manier C naar de mening van verweerder aan zijn registratieverplichtingen had moeten voldoen en op grond van welke bevindingen geoordeeld is dat daaraan niet was voldaan. Het College moet dan ook concluderen dat het bestreden besluit voor wat dit rund betreft niet berust op een deugdelijke motivering, zodat het wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voor vernietiging in aanmerking komt.
5.2 De runderen met de levensnummers NL 168704400 en NL199380495
Het College stelt vast dat, waar Verordening (EG) nr. 2342/1999 de lidstaten de mogelijkheid biedt toe te staan dat de melding door het slachthuis als aanvraag wordt beschouwd, artikel 2.4b, tweede lid, van de Regeling een aanvrager geen andere keus laat dan de aanvraag te laten indienen door het slachthuis. Derhalve is de aanvrager niet zelf in de gelegenheid om onvolkomenheden in de voor hem ingediende aanvraag te voorkomen, terwijl hij wel het risico draagt dat zulke onvolkomenheden ertoe leiden, dat de aangevraagde premie niet wordt uitbetaald.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting biedt verweerder ingevolge zijn na consultatie van de Europese Commissie vastgestelde beleid een aanvrager in gevallen als hier aan de orde echter wel de gelegenheid om bij afwijzing van zijn aanvraag verweerder alsnog zelf van de informatie te voorzien, die hij anders bij een aanvraag had dienen over te leggen. Het gaat dan om gegevens ter identificatie van de geslachte runderen en van het slachthuis en betreffende de datum van de slacht, blijkend uit een anders dan op basis van de I&R-gegevens opgemaakt document.
Gelet daarop en op het feit, dat een aanvrager door ondertekening van het voorgedrukte aanvraagformulier verklaart bekend te zijn met de voorwaarden en verplichtingen als bepaald in de Regeling en verordeningen (EG) nrs. 1254/1999 en 2342/1999, zodat hij geacht moet worden te weten aan welke vereisten de aanvraag moet voldoen en terzake desgewenst maatregelen kan nemen, kan niet gezegd worden dat het in de Regeling neergelegde systeem voor een aanvrager onevenredig belastend is.
Het College overweegt vervolgens dat verweerder op basis van de voorliggende stukken terecht geoordeeld heeft dat niet vast staat dat de van C afkomstige I&R-melding, dat de runderen met de levensnummers NL 168704400 en NL 199380495 geslacht zijn, in overeenstemming is met de feiten. Er is immers bij C geen bedrijfsregister bijgehouden, waaraan die informatie ontleend kan worden.
Verweerder was op grond van zijn bevindingen gehouden de toekenning van premie voor die runderen aan appellant ongedaan te maken.
Appellant heeft in de bezwaarschriftprocedure aan hem gerichte rekeningen van C overgelegd, elk terzake van de slacht van 1 koe. Van de twee van belang zijnde rekeningen is er één met als datering oktober 2000; op de andere, gedateerd 9 november 2000, wordt aangegeven dat deze betrekking heeft op een slacht op 6 november 2000.
Verweerder is van oordeel dat de rekeningen, nu de koeien daar niet met levensnummer in vermeld staan, niet geaccepteerd kunnen worden als alternatief bewijs, dat de betrokken runderen op de bewuste dag geslacht zijn. Hij neemt, zoals gezegd, ingevolge vast beleid slechts genoegen met een, anders dan op basis van de I&R-gegevens opgesteld document, dat de gegevens bevat, die de aanvrager ingevolge artikel 35, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2342/1999 bij zijn aanvraag dient te verstrekken.
Het College is met verweerder van oordeel dat voor het op 23 oktober 2000 geslachte rund onvoldoende bewijs geleverd is.
Voor wat betreft het op 6 november 2000 geslachte rund is het College echter van oordeel dat nu appellant dit rund met ID-nummer NL 168704400 op 6 november 2000 bij het I&R heeft afgemeld, terwijl op diezelfde dag geen andere runderen van appellants bedrijf zijn afgemeld en C dit rund met hetzelfde nummer op diezelfde dag als ontvangen en geslacht heeft aangemeld, in combinatie met de genoemde eveneens op die dag betrekking hebbende rekening, genoegzaam is komen vast te staan, dat dit rund op 6 november door C geslacht is. De weigering om voor de slacht van dit rund premie toe te kennen kan dan ook niet in stand blijven.
5.3 Conclusie
Het beroep moet derhalve gegrond worden verklaard en het bestreden besluit moet worden vernietigd voorzover het de slachtpremie voor de runderen met de levensnummers NL 149646981 en NL 168704400 betreft.
Het College acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb. Hierbij gaat het om een reiskostenvergoeding berekend naar openbaar vervoer, tweede klasse tot een bedrag van € 30,50 voor het bijwonen van de zitting. Voorts zal aan appellant het griffierecht vergoed dienen te worden.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voorzover betrekking hebbende op de runderen met de ID-nummers NL 149646981 en
NL 168704400;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaarschrift van appellant beslist met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure aan de zijde van appellant, vastgesteld op € 30.50 (zegge: dertig
euro en vijftig cent) en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan appellant moet
vergoeden;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden het door appellant betaalde griffierecht ad € 109,-- (zegge: honderdennegen euro) aan
appellant vergoedt.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 september 2003.
w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas