Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(Zesde enkelvoudige kamer)
No.AWB 02/1272 24 september 2003
5125 Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B, te C, appellante,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M.W. Oomen en drs. L.W.A. Visscher, beiden werkzaam bij LASER.
1. De procedure
Op 21 juni 2002 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 15 mei 2002.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen de intrekking en terugvordering van aan haar toegekende slachtpremie op grond van de Regeling dierlijke EG-premies.
Verweerder heeft op 20 september 2002 een verweerschrift ingediend.
Op 8 augustus 2003 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Zijdens appellante is daar het woord gevoerd door B. Verweerder heeft zijn standpunt doen toelichten door zijn gemachtigden.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijk ordening der markten in de sector rundvlees luidt, voorzover hier van belang, als volgt
" Artikel 12
1. Een producent, die runderen op zijn bedrijf houdt, kan op zijn verzoek in aanmerking komen voor een slachtpremie. De premie wordt, binnen nader vast te stellen nationale maxima, toegekend bij het slachten van in aanmerking komende dieren of de uitvoer daarvan naar een derde land.
(…)
Artikel 21
Om in aanmerking te komen voor rechtstreekse betalingen op grond van dit hoofdstuk, moet een dier geïdentificeerd en geregistreerd zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 820/97."
Verordening (EG) nr. 2342/1999 van de Commisie van 28 oktober 1999 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1254/1999, luidt, voorzover hier van belang:
" Artikel 35
Aanvraag
1. De steunaanvraag "dieren" moet alle voor de betaling van de slachtpremie noodzakelijke gegevens bevatten, met name de geboortedatum van het dier voor de na 1 januari 1998 geboren dieren.
(…)
De lidstaten mogen toestaan dat de aanvraag wordt ingediend door een andere persoon dan de producent. In dat geval moeten in de aanvraag de naam en het adres zijn vermeld van de producent die voor de premie in aanmerking kan komen.
Behalve de gegevens die op grond van de voorschriften in het kader van het geïntegreerd systeem moeten worden verstrekt, dient iedere aanvraag te bevatten:
a) in geval van toekenning bij het slachten, een verklaring van het slachthuis of een door het slachthuis opgesteld of geviseerd document met ten minste de volgende gegevens:
i) naam en adres van het slachthuis (of een gelijkwaardige code),
ii) datum van de slacht, identificatienummers en slachtnummers van de dieren,
(…)
De lidstaat kan evenwel bepalen dat de onder a) (…) bedoelde gegevens worden verstrekt door een of meer door de lidstaat erkende organen en dat dit met name per computer mag gebeuren.
De lidstaat controleert geregeld en onverwachts de juistheid van de afgegeven verklaringen of documenten en, in voorkomend geval, van de in de vijfde alinea bedoelde gegevens.
2. In afwijking van het bepaalde in lid 1, kunnen lidstaten die beschikken over een gegevensbestand als bedoeld in artikel 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 820/97, bepalen dat de door de slachthuizen aan de bevoegde autoriteit verstrekte gegevens betreffende de slacht van de dieren van een bepaalde producent als aanvraag voor een slachtpremie namens deze producent worden beschouwd, voorzover dit gegevensbestand naar het oordeel van de lidstaat voldoende garanties biedt ten aanzien van de juistheid van de gegevens ervan voor de toepassing van de slachtpremieregeling (…)
De lidstaat kan evenwel bepalen dat een aanvraag vereist is. In dat geval kan hij voorschrijven van welke soorten gegevens de aanvraag vergezeld moet gaan.
De lidstaten die besluiten het bepaalde in dit lid toe te passen, stellen de Commissie daarvan vóór I januari 2000 in kennis. Latere wijzigingen worden vóór de tenuitvoerlegging ervan aan de Commissie gemeld.
(…)"
Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten bepaalt onder andere:
"Artikel 7
1. Elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders:
- houdt een register bij,
(…)
4. Het register wordt handmatig of door middel van een computer bijgehouden in een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde vorm en moet te allen tijde en gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen periode van tenminste drie jaar ter beschikking worden gehouden van de bevoegde autoriteit, die op haar verzoek inzage krijgt."
De Regeling dierlijke EG-premies (hierna: de Regeling) luidt, voor zover hier van belang:
" Artikel 2.3
(…)
2. Terzake van het slachten of uitvoeren naar een derde land van een rund dat op de datum van de slacht, onderscheidenlijk uitvoer naar een derde land, blijkens de gegevens uit het I&R-systeem rund tenminste acht maanden oud is, wordt op daartoe strekkende aanvraag overeenkomstig de bepalingen van deze regeling en verordeningen 1254/1999 en 2342/1999 aan producenten premie verstrekt.
Artikel 2.4a
1. Om voor premie als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, in aanmerking te komen dient de producent, onverminderd artikel 2.4b, een deelnamemelding in.
2. In de deelnamemelding verklaart de producent in ieder geval in aanmerking te willen komen voor premie, bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, alsmede dat terzake van het slachten van op zijn bedrijf gehouden runderen in een in Nederland gelegen abattoir de aanvraag voor premie namens deze producent door het betrokken abattoir wordt ingediend.
3. Indien zich wijzigingen voordoen in de door de producent op de deelnamemelding vermelde gegevens stelt hij LASER daarvan in kennis door middel van een nieuwe deelnamemelding, welke moet zijn ontvangen binnen veertien dagen nadat de desbetreffende wijziging is opgetreden.
Artikel 2.4b
1. De producent kan een aanvraag voor premie als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, uitsluitend indienen na ontvangst van diens deelnamemelding.
2. Aanvragen voor premie ter zake van het slachten van runderen in een in Nederland gelegen abattoir worden ingediend door melding van de slacht overeenkomstig de de bepalingen van de PVV-verordening door het betrokken abattoir aan het I&R-register.
(…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 27 december 1999 heeft verweerder van appellante een ingevuld en ondertekend formulier ontvangen voor deelname aan de Slachtpremieregeling. Op dit formulier staat onder andere de volgende voorgedrukte tekst: 'De aanvrager verklaart dat hij/zij bekend is met de voorwaarden en verplichtingen als bepaald in de Regeling dierlijke EG-premies, Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad en Verordening (EG) nr. 2342/1999 van de Commissie.'
- Naar aanleiding van over het jaar 2000 namens appellante ingediende aanvragen heeft verweerder bij besluit van 12 juni 2001 meegedeeld dat de aanvragen gedeeltelijk zijn gehonoreerd en dat appellante recht heeft op een bedrag aan slachtpremie voor 534 runderen van NLG 48199,25.
- Bij besluit van 21 juli 2001 heeft verweerder appellante bericht, dat het besluit is gecorrigeerd: 3 runderen zijn alsnog (gedeeltelijk) premiewaardig verklaard, 1 rund is alsnog niet premiewaardig verklaard in verband met het te laat indienen van de aanvraag en voor 9 runderen is de reeds uitbetaalde slachtpremie teruggevorderd vanwege onregelmatigheden die zijn geconstateerd tijdens een fysieke controle op 30 januari 2001 bij Islamitische slachterij Asya te Veenendaal. Bij deze controle is gebleken dat in dit slachthuis gedurende het jaar 2000 geen administratie werd bijgehouden. Bij het besluit wordt een bedrag van NLG 489,75 teruggevorderd.
- Op 4 september 2001 heeft verweerder van appellante een bezwaarschrift ontvangen tegen dit besluit tot terugvordering van premie.
- Op 4 februari 2002 is appellante gehoord naar aanleiding van het door haar ingediende bezwaarschrift.
- Zoals toegezegd tijdens de hoorzitting heeft appellante bij brief van 11 februari 2002 een door slachterij ASYA opgestelde slachtverklaring voor de 9 runderen, die niet premiewaardig werden bevonden vanwege het feit dat in het slachthuis geen administratie werd bijgehouden overgelegd.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en de daarbij gegeven toelichting
Het bestreden besluit houdt onder meer het volgende in.
"U heeft zich, door middel van het indienen van de deelnamemelding, akkoord verklaard met het feit dat het abattoir de daadwerkelijke aanvraag namens u verzorgt.
Ik heb vastgesteld dat wel melding is gedaan van de slacht van de desbetreffende runderen door het abattoir en derhalve in het I&R register een slachtdatum is geregistreerd. Van de runderen met de ID- codes BE 024310944, FR 0200240260, FR 0201816943, NL224373164, NL 225731983, NL225732001, NL242501149, NL257102041 en NL262406282 is onderscheidelijk 22 september 2000, 23 oktober 2000, 23 oktober 2000, 14 december 2000, 19 oktober 2000, 19 oktober 2000, 28 september 2000, 28 augustus 2000 en 28 augustus 2000 als datum van slacht geregistreerd.
In gevallen waarin een rund niet premiewaardig is verklaard als gevolg van het niet bijhouden door het abattoir van een register als bedoeld in artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1760/2000 kan in bepaalde gevallen bewijsmateriaal worden geaccepteerd. Uit het betreffende bewijsmateriaal dient echter onomstotelijk te kunnen worden vastgesteld dat de betreffende runderen op de in het I&R-register geregistreerde slachtdatum bij het betreffende abattoir zijn geslacht.
De door u ingediende bescheiden voldoen niet aan hetgeen hierboven is gesteld.
Uit de door u ingediende bescheiden , te weten het mutatieoverzicht en de slachtverklaring van abattoir Asya, is niet komen vast te staan dat de betreffende runderen op de in het I&R-register geregistreerde slachtdata in bovengenoemd abattoir zijn geslacht.
Uit het mutatieoverzicht blijkt slechts op welke data de betreffende 9 runderen van uw bedrijf zijn afgevoerd naar abattoir Asya, echter hieruit valt niet af te leiden op welke datum de runderen aldaar zijn geslacht. Hierdoor is het ook niet mogelijk om aan de hand van het mutatieoverzicht te verifiëren of de registratie in het I&R-register van de slachtdatum van de betreffende runderen overeenkomt met de feitelijke omstandigheden.
De slachtverklaring van abattoir Asya levert ook niet voldoende bewijs om onomstotelijk te kunnen vaststellen dat de betreffende 9 runderen (….) op de in het I&R-register geregistreerde slachtdata op het abottoir Asya zijn geslacht. De reden hiervoor is dat de verklaring niet door het abattoir is opgemaakt ten tijde van de daadwerkelijke slacht van de runderen maar pas achteraf op uw verzoek. Aangezien het abattoir Asya geen administratie heeft bijgehouden in het premiejaar 2000 kan de slachtverklaring niet op de eigen administratie van het abattoir gebaseerd zijn. Derhalve is het niet uitgesloten dat de gegevens met betrekking tot de slachtdata van de betreffende 9 runderen op de slachtverklaring uit het I&R-register afkomstig zijn. Echter, LASER moet deze registratie van relevante gegevens in het I&R-register nu juist kunnen verifiëren aan de hand van bewijsmateriaal dat niet afkomstig is uit dit register om vast te stellen dat de registratie overeenkomt met de feitelijke omstandigheden."
Ter zitting hebben verweerders gemachtigden hierbij nog de volgende toelichting gegeven.
Bij het formuleren van het beleid met betrekking tot het aanvaarden van alternatief bewijs is gekeken naar de door de RVV gebruikte formulieren. Deze bleken niet bruikbaar te zijn, omdat bij een normale slacht geen ID-nummers op deze formulieren worden vermeld.
Slechts het formulier dat bij noodslachtingen wordt gebruikt bevat wel een gedetailleerd en dus bruikbaar verslag. De door de RVV gevolgde werkwijze is grondig gecheckt; daarbij is gebleken dat bij een normale slachtprocedure door middel van een formulier goedkeuring voor de slacht wordt gegeven. Op dit formulier wordt geen ID-nummer vermeld. Om veiligheidsredenen voert de RVV geen individuele controle vooraf op de dieren uit. De lijst van aangevoerde dieren wordt aan de hand van de melding vooraf met de gegevens uit het I&R-systeem vergeleken.
4. Het standpunt van appellante
Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Appellante is niet verantwoordelijk voor eventueel door het slachthuis gemaakte fouten. Het is daarom onredelijk appellante te laten boeten voor deze fouten. Op het deelnameformulier dat ondertekend werd staat niet vermeld dat de deelnemer aan de premieregeling verantwoordelijk is voor de administratie op het slachthuis.
Voor appellante is het ondoenlijk om te controleren of op het slachthuis een deugdelijke administratie wordt bijgehouden. De RVV kan dit wel en dus is het onbegrijpelijk dat verweerder niet heeft gekeken of er bij de RVV bruikbare gegevens aanwezig zijn. Voorzover appellante weet worden alle dieren voor het lossen bij het slachthuis door de RVV individueel beoordeeld. Waarom zijn de gegevens die op die beoordeling betrekking hebben niet opgevraagd?
Dat de slachtverklaring van het slachthuis is afgewezen berust kennelijk op de aanname vooraf dat de slachterij niet de juiste gegevens heeft verstrekt. Waarschijnlijk heeft de slachterij echter wel de beschikking over de gegevens van de RVV en is op basis daarvan de verklaring afgegeven.
5. De beoordeling van het geschil
Het College stelt allereerst vast dat, waar Verordening (EG) nr. 2342/1999 de lidstaten de mogelijkheid biedt toe te staan dat de melding door het slachthuis als aanvraag wordt beschouwd, artikel 2.4b, tweede lid, van de Regeling een deelnemer aan de Regeling geen andere keus laat dan de aanvraag te laten indienen door het slachthuis. Derhalve is de aanvrager van slachtpremie niet zelf in de gelegenheid om onvolkomenheden in de voor hem ingediende aanvraag te voorkomen, terwijl hij wel het risico draagt dat zulke onvolkomenheden ertoe leiden, dat de aangevraagde premie niet wordt uitbetaald.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting biedt verweerder ingevolge het door hem gevoerde beleid een aanvrager van premie in gevallen als hier aan de orde echter wel de gelegenheid om bij afwijzing van de aanvraag verweerder alsnog zelf van de informatie te voorzien, die hij anders bij een aanvraag had dienen over te leggen. Het gaat dan om gegevens ter identificatie van de geslachte runderen en van het slachthuis en betreffende de datum van de slacht, blijkend uit een ten tijde van de slacht opgemaakt document.
Gelet daarop en op het feit, dat een deelnemer aan de Regeling door ondertekening van het voorgedrukte deelnameformulier verklaart bekend te zijn met de voorwaarden en verplichtingen als bepaald in de Regeling en verordeningen (EG) nrs. 1254/1999 en 2342/1999, zodat hij geacht moet worden te weten aan welke vereisten de aanvraag moet voldoen en ter zake desgewenst maatregelen kan nemen, kan niet gezegd worden dat het in de Regeling neergelegde systeem voor een deelnemer onevenredig belastend is.
Het College overweegt vervolgens dat verweerder op basis van de voorliggende stukken terecht geoordeeld heeft dat niet vast staat dat de van het slachthuis Asya afkomstige I&R-melding, dat de betrokken runderen geslacht zijn, in overeenstemming is met de feiten. Het bedrijfsregister van het slachthuis waaruit zulks zou kunnen blijken, is immers niet op het bedrijf beschikbaar. Noch het door appellante bij het beroepschrift overgelegde mutatieoverzicht noch de naderhand overgelegde slachtverklaring van het abattoir kunnen tot het oordeel leiden dat daarmee onomstotelijk is komen vast te staan dat de slachtgegevens uit het I&R-systeem juist zijn.
Appellante stelt dat verweerder bij de RVV nader onderzoek had moeten doen naar mogelijk daar aanwezige bruikbare administratieve gegevens, maar heeft niet aangegeven waarop zij deze verplichting baseert. Daarenboven hebben verweerders gemachtigden ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat bij het formuleren van het door verweerder te voeren beleid reeds bezien is in hoeverre de RVV- gegevens bruikbaar zouden zijn. Rekening houdend met het gegeven dat de RVV met betrekking tot de uitvoering van de Regeling geen taak heeft, is voor het College voldoende aannemelijk gemaakt dat de RVV in beginsel niet over stukken beschikt die appellante als alternatief bewijsmateriaal zou kunnen benutten. Bijgevolg valt niet in te zien waarom verweerder te kort is geschoten door in dit geval geen nader onderzoek bij de RVV in te stellen.
Verweerder was op grond van zijn bevindingen gehouden de toekenning van premie voor de hiervoor genoemde 9 koeien ongedaan te maken.
Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 september 2003.
w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas