Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
No.AWB 02/1596 24 september 2003
10200 Schadevergoeding Slom-deelnemers
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigden: mr. H.J. de Boer en mr. M. Nagel, beiden werkzaam bij verweerders ministerie.
1. De procedure
Op 29 augustus 2002 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 8 augustus 2002.
Bij dat besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van appellant, gericht tegen de afwijzing van appellants verzoek om heroverweging van verweerders weigering appellant een heffingvrije hoeveelheid melk alsmede schadevergoeding toe te kennen, ongegrond verklaard.
Verweerder heeft op 10 oktober 2002 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2003. Bij die gelegenheid is appellant in persoon verschenen en heeft verweerder zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
2. De grondslag van het geschil
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij vonnis van 3 september 1982 van de Kantonrechter te Tilburg is het pachtcontract waarbij de broer van appellant de boerderij aan de C-straat in B pachtte van zijn vader ontbonden. Bij uitspraak van 25 april 1983 heeft het Gerechtshof te Arnhem dit vonnis bekrachtigd.
- Op de boerderij is in het jaar 1983 geen melk geproduceerd.
- In 1991 heeft appellant de boerderij in pacht verworven.
- Bij besluit van 5 december 1991 heeft verweerder de aanvraag van appellant om toekenning van een specifieke referentiehoeveelheid op grond van de Beschikking Superheffing SLOM-deelnemers afgewezen.
- Bij formulier gedateerd 27 september 1993 heeft appellant zich tot verweerder gewend met een verzoek om schadevergoeding in het kader van Verordening(EG) nr. 2187/93.
- Bij besluit van 2 november 1993 heeft de directeur Landbouw, Natuur en Openluchtrecreatie appellant medegedeeld dat hem geen aanbod tot schadevergoeding in het kader van de Regeling schadevergoeding SLOM-deelnemers zal worden gedaan.
- Bij ongedateerde brieven, ontvangen door verweerder op 18 januari en 31 januari 1996, heeft appellant er op gewezen dat hij beschikt over een stal voor 50 koeien en een Hinderwetvergunning en gesteld dat hij een probleemgeval is.
- Bij brief van 14 maart 1996 heeft verweerder appellant medegedeeld dat zijn brieven zijn opgevat als een verzoek om herziening van de beslissing van de directeur LNO en het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
- Bij brieven ingekomen op 26 maart 1996 en 26 mei 1996, met het opschrift bezwaarschrift, heeft appellant verklaard dat hij, als probleemgeval, aanspraak heeft op een hinderwetvergunning, op een hoeveelheid heffingvrij te leveren melk van 300.000 kg en op schadevergoeding.
- Bij besluit van 9 december 1996 heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
- Bij ongedateerde brief, ingekomen bij verweerder op 19 april 1999 heeft appellant verzocht om schadevergoeding voor de hinderwetvergunning aangezien die nog een half jaar geldig was, dan wel om toekenning van een heffingvrij te leveren hoeveelheid melk van 350.000 kg.
- Bij brief van 19 augustus 1999 heeft verweerder appellant onder meerhet volgende meegedeeld:
" U brengt in Uw brief geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren die voor mij aanleiding zijn om terug te komen op mijn besluit van 14 maart 1999. Indien u voor schadevergoeding in aanmerking wenst te komen zult u zich nog steeds moeten richten tot de instellingen van de Europese Unie. Er is geen knelgevallen- of probleemgevallenregeling waar u in deze situatie een beroep op zou kunnen doen.
Op grond van het vorenstaande verklaar ik uw verzoek om schadevergoeding niet ontvankelijk."
- Bij brief van 8 oktober 2001 heeft appellant verweerder verzocht om een schadevergoeding van fl. 2.000.000,-, een heffingvrij te leveren hoeveelheid melk van 350.000 kg, een hinderwetvergunning en mestrechten.
- Bij brief van 12 maart 2002 heeft verweerder appellant als volgt bericht.
" Uw verzoek om schadevergoeding vat ik op als een verzoek om heroverweging van het besluit van 2 november 1993. Gelet op het voorgaande zijn de Europese Raad en de Europese Commissie bevoegd op een dergelijk verzoek te beslissen. Een verzoek om heroverweging dient u dan ook aan die instellingen te richten. Voor zover u met het verzoek om 3,5 ton melkrechten beoogt te verzoeken om heroverweging van mijn besluit van 5 december 1991, waarbij ik uw aanvraag om toewijzing van een specifieke referentiehoeveelheid of specifieke heffingvrije hoeveelheid in het kader van de Beschikking superheffing Slom-deelnemers heb afgewezen, merk ik op dat mij geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn gebleken die aanleiding zijn voor herziening van mijn besluit van 5 december 1991.
U hebt evenmin nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven tot herziening van de besluitvorming inzake de mestrechten.
U wijst erop dat uw hinderwetvergunning is ingetrokken. U geeft in uw brief aan het hiermee niet eens te zijn. Het besluit tot intrekking van uw hinderwetvergunning is genomen door het gemeentebestuur. Indien u een verzoek om heroverweging van dit besluit wilt indienen dient u zich dan ook te richten tot het gemeentebestuur."
- Bij brief van 18 maart 2002 heeft appellant hiertegen een bezwaarschrift ingediend.
- Appellant is op 4 juli 2002 naar aanleiding van zijn bezwaarschrift gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit luidt als volgt.
"(…)
Zowel in uw brief van 18 maart 2002 als tijdens de hoorzitting d.d. 4 juli 2002 heeft u geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd die er toe nopen om het besluit tot afwijzing van het verzoek om heroverweging d.d. 12 maart 2002 te herzien.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande verklaar ik uw bezwaarschrift ongegrond."
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
"Voor de invoering van de melkquotering in 1983 pachtte mijn broer het bedrijf, dat wil zeggen de koestal, de schuur en 12 ha grond.
Mijn vader heeft er voor gezorgd dat de pacht werd beëindigd, dit moest via het Hof te Arnhem.
Inmiddels was mijn broer ook al opgehouden met melken.
Een probleem was dat er inmiddels een melkquotering was. Dus had vader een boerderij zonder melkquotum. En omdat mijn broer een advocaat van onvermogenhad is mijn vader het verdere gevecht tegen mijn broer niet aangegaan, omdat het vechten tegen de bierkaai was.
Ondanks dat mijn broer het bedrijf in dezelfde staat moest opleveren ten opzichte van de situatie hij de boerderij had aanvaard.
Ook ik kreeg geen advocaat van onvermogen.
Hoe het ook zij ik zit nu op de boerderij, welk ik van mijn vader heb overgenomen, zonder melkquotum en inkomsten over al die jaren.
Ook varkens gaat niet meer. Ik heb geen inkomen meer over en voel mij een knelgeval. Onder de Slomregeling val ik evenmin.
Ik krijg zo mijn zaakjes niet meer rond."
5. De beoordeling van het geschil
Het College stelt vast dat verweerder appellant sedert 1991 een en andermaal op de hoogte heeft gesteld van zijn standpunt dat noch de regelingen met betrekking tot Slom-deelnemers, noch de kwalificatie van appellants situatie als probleemgeval noch enige andere regeling voor hem grondslag kan vormen voor toekenning van schadevergoeding dan wel van een bijzondere referentiehoeveelheid of heffingvrij te leveren hoeveelheid melk. Voorts heeft verweerder appellant er meermalen op gewezen dat hij niet bevoegd is terzake van beslissingen omtrent de hinderwetvergunning. Appellant heeft in zijn verzoek van 8 oktober 2001 en in zijn bezwaarschrift geen feiten en omstandigheden vermeld die niet reeds bij zijn eerdere verzoeken naar voren zijn gebracht, met dien verstande dat nu ook om schadevergoeding in de vorm van mestrechten is gevraagd. Ook in beroep bij het College heeft appellant geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd.
Naar het oordeel van het College mocht verweerder in reactie op het verzoek van appellant van 8 oktober 2001 volstaan met een verwijzing naar zijn eerdere beslissingen, waarin hij het standpunt heeft ingenomen dat geen enkele grondslag voor schadevergoeding, in welke vorm ook, dan wel voor toekenning van een heffingvrij te leveren hoeveelheid melk (met de daaraan verbonden mestrechten) aanwezig is.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit niet onrechtmatig is, zodat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr D. Roemers, mr. C.M. Wolters en mr. M.J. Kuiper in tegenwoordigheid van mr. R. Meijer, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 september 2003.
w.g. D. Roemers w.g. R. Meijer