ECLI:NL:CBB:2003:AN8137

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/1521
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • C.M. Wolters
  • W.E. Doolaard
  • F.H.M. Possen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking S&O-verklaring en de vereisten voor projectadministratie

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 oktober 2003 uitspraak gedaan in het geschil tussen B.V. Stomerij "Quicker than Quick" en de Minister van Economische Zaken. De appellante had op 13 augustus 2002 een beroepschrift ingediend tegen een besluit van verweerder van 2 juli 2002, waarbij de S&O-verklaring van appellante was ingetrokken. De intrekking was gebaseerd op het feit dat appellante niet beschikte over een projectadministratie die voldeed aan de eisen van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (Wva). De verweerder betwistte de juistheid van de informatie die door appellante was verstrekt en stelde dat de verloren projectadministratie niet voldeed aan de vereisten. Tijdens de zitting op 27 augustus 2003 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het College oordeelde dat het ontbreken van een projectadministratie voldoende grond vormde voor de intrekking van de S&O-verklaring. Appellante had niet aangetoond dat de verloren gegevens het gevolg waren van overmacht, en had geen adequate maatregelen genomen om de gegevens veilig te stellen. Het College verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 02/1521 8 oktober 2003
27000 Wet vermindering afdracht loonbelasting
en premie volksverzekeringen
Uitspraak in de zaak van:
B.V. Stomerij "Quicker than Quick", te Den Haag, appellante,
gemachtigde: C.F.M. van den Berg,
tegen
de Minister van Economische Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. I.A.M. van Nieuwkerk, werkzaam bij Senter.
1. De procedure
Op 13 augustus 2002 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 2 juli 2002.
Bij dat besluit heeft verweerder beslist op het bezwaarschrift van appellante tegen de intrekking van de aan haar verleende S&O-verklaring, als bedoeld in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen.
Op 1 oktober 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 14 oktober 2002, aangevuld bij brieven van 13 mei 2003 en 12 juni 2003, heeft appellante op het verweerschrift gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2003. Bij die gelegenheid hebben partijen hun standpunt toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De relevante bepalingen van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: de Wva) luidden ten tijde van de besluitvorming in deze zaak als volgt:
"Artikel 24
(…)
7. Een S&O-verklaring kan worden gewijzigd of ingetrokken indien blijkt dat te harer verkrijging verstrekte gegevens of bescheiden zodanig onjuist of onvolledig zijn dat op het verzoek een andere beslissing zou zijn genomen indien bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend zouden zijn geweest. Onjuistheid of onvolledigheid van gegevens of bescheiden die Onze Minister van Economische Zaken bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond opleveren voor wijziging of intrekking van een verklaring. Een S&O-verklaring kan tevens worden ingetrokken indien blijkt dat de in artikel 25 bedoelde administratie niet voldoet aan het bij of krachtens dat artikel bepaalde. De bevoegdheid tot het wijzigen of intrekken van een verklaring vervalt door verloop van vijf jaren na de dagtekening van de verklaring.
(…)
Artikel 25
De S&O-inhoudingsplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven houdt een overeenkomstig bij ministeriële regeling van Onze Minister van Economische Zaken vast te stellen regels ingerichte administratie bij met betrekking tot de aard en de inhoud van het verrichte speur- en ontwikkelingswerk en de uren welke de daarbij betrokken werknemers hebben besteed aan het speur- en ontwikkelingswerk. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de S&O-belastingplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven."
Artikel 2 van de Uitvoeringsregeling administratieve voorschriften S&O-vermindering (hierna: de Uitvoeringsregeling) luidt als volgt:
"De S&O-inhoudingsplichtige of S&O-belastingplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven dient een zodanige administratie bij te houden dat daaruit uiterlijk twee maanden na afloop van het kalenderkwartaal waarin werkzaamheden zijn verricht waarop de verklaring betrekking heeft op eenvoudige en duidelijke wijze zijn af te leiden:
a. de aard en de inhoud van het verrichte speur- en ontwikkelingswerk;
b. het aantal uren dat de betrokken werknemers, dan wel de betrokken S&O-belastingplichtige aan het verrichte speur- en ontwikkelingswerk per project hebben besteed."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft op 31 mei 2000 een aanvraag om S&O afdrachtvermindering ingediend, welke door verweerder in behandeling is genomen onder nummer SO/2000/24989/2/2953.
- Bij besluit van 24 november 2000, met het kenmerk ZT0043650/1.6, betrekking hebbend op aanvraagnummer SO/2000/24989/2/2953 en onder vermelding van het door appellante in de aanvraag opgegeven loonbelastingnummer 3068067LO1, heeft verweerder aan appellante een verklaring afgegeven, dat de projecten P2000-01 "Natwassen" en P2000-02 "Droogreinigingsmachine" als speur- en ontwikkelingswerk in de zin van de Wva zijn aangemerkt. Deze verklaring heeft betrekking op werkzaamheden, te verrichten in de tweede helft van het kalenderjaar 2000.
- Bij besluit van 22 februari 2001 heeft verweerder op verzoek van appellante de verleende S&O-verklaring ingetrokken en een nieuwe verklaring afgegeven onder aanvraagnummer SO/2000/24989/2/2953 en loonbelastingnummer 807909464L01.
- Op 3 oktober 2001 heeft verweerder een bedrijfscontrole bij appellante verricht met betrekking tot de aan haar afgegeven S&O-verklaring. Naar aanleiding van deze controle is een rapport opgesteld waarin onder meer het aanvraagnummer SO/2000/24989/2/2953 en het loonbelastingnummer 3068067LO1 en voorts het volgende is vermeld.
"Projectadministratie
Ten tijde van het bezoek was er geen projectadministratie aanwezig. De heer van den Berg gaf aan dat hij er van uitging dat de subsidieadviseur dit verzorgde. De intermediair (MKB in 2000 en TNO in 2001) krijgt een dusdanig groot gedeelte van de subsidie (resp. 15 en 40%) dat ze hier naar zijn idee ook iets voor moeten doen. Ik heb de heer van den Berg uitgelegd wat Senter verstaat onder een projectadministratie. Dus alle tekeningen, schetsen, elektrische schema's, berekeningen, contacten met leveranciers kunnen hiertoe worden gerekend. De heer van den Berg gaf aan dat er wellicht wel iets moest zijn geweest maar dat dit verloren is gegaan door wateroverlast (door airco in kantoorruimte) en diverse computerstoringen.
Urenadministratie
Ten tijde van het bezoek was er enkel een overzicht van de totaal gewerkte S&O -uren van de verschillende medewerkers. Dit overzicht is aan dit verslag toegevoegd. Ook ging de heer van den Berg er van uit dat het bijhouden van een urenadministratie een taak van de intermediair was."
- Bij brief, ingekomen bij verweerder op 20 november 2001, heeft appellante op het rapport gereageerd en enige stukken toegezonden.
- Bij besluit van 25 maart 2002 heeft verweerder, onder vermelding van het aanvraagnummer SO/2000/24989/2/2953 en het loonbelastingnummer 3068067LO1, de S&O-verklaring ingetrokken.
- Hiertegen heeft appellante een bezwaarschrift ingediend.
- Appellante is op 19 juni 2002 terzake van haar bezwaar gehoord.
- Bij brief van 20 juni 2002 heeft appellante verweerder een overzicht toegezonden van de administratie, behorend bij in 2001 en 2002 uitgevoerde projecten.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit luidt onder meer als volgt.
"Van iedere pc-bezitter kan redelijkerwijs worden verwacht dat hij weet welke risico's er bestaan ten aanzien van elektronische gegevensopslag. Van iedere pc-bezitter mag worden verwacht dat hij op enige wijze een back-up maakt van bestanden die hij belangrijk acht. Als hij dat niet doet neemt hij zelf het risico dat bestanden verloren gaan.
U hebt aannemelijk gemaakt dat u enige vorm van wateroverlast hebt gehad. Zo dit al tot gevolg heeft gehad dat de totale fysieke projectadministratie verloren is gegaan, ben ik van mening dat het op uw weg had gelegen deze zo goed mogelijk te herstellen met behulp van uw digitale gegevensbestanden. Het feit dat u dit niet gedaan hebt, en dat vervolgens uw digitale bestanden verloren zijn gegaan komt voor uw rekening en risico. Ik blijf dan ook de mening toegedaan dat het niet kunnen tonen van de projectadministratie geen gevolg is van overmacht. Het ontbreken van de projectadministratie is dan ook voldoende grond om de afgegeven S&O-verklaring in te trekken."
Verweerder heeft hieraan toegevoegd dat hij, op grond van de door appellante ter hoorzitting daarover gedane mededelingen, betwijfelt of de verloren gegane projectadministratie voldeed aan de daaraan te stellen eisen in die zin dat daaruit eenvoudig en duidelijk kon worden afgeleid wat aard en inhoud van de werkzaamheden zijn geweest. Voorts is hij van oordeel dat de S&O-verklaring destijds is verleend op basis van onjuiste dan wel onvolledige informatie, aangezien de werkzaamheden, blijkens de door appellante ter hoorzitting gegeven toelichting, zijn uitbesteed aan derden.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Appellante kan aantonen dat de onderzoeksgegevens zijn vernietigd door twee calamiteiten. Het was onmogelijk die gegevens direct weer te reproduceren, aangezien de direct genoteerde resultaten door verschillende personen zijn verzorgd, van wie er twee niet meer in dienst zijn en dus opnieuw genoteerd hadden moeten worden. De latere projecten van appellante zijn door haar perfect begeleid, hetgeen blijkt uit de door haar aan verweerder toegezonden administratie.
Appellante heeft haar projecten niet uitbesteed. Sommige onderzoekshandelingen mochten evenwel ingevolge de geldende voorschriften niet door haar zelf worden uitgevoerd.
Appellante wijst er verder op dat verweerder telkens verkeerde loonbelastingnummers in zijn beschikkingen vermeldt. Ter zitting heeft appellante betoogd dat in de intrekkingsbeschikking en in het bedrijfscontrolerapport niet het loonbelastingnummer is vermeld, dat behoort bij de bij besluit van 22 februari 2001 gewijzigde S&O-verklaring, zodat deze beschikking niet in stand had mogen blijven.
5. De beoordeling van het geschil
Vast staat dat appellante niet beschikt over een projectadministratie over het tweede halfjaar van het jaar 2000. Verweerder was derhalve op grond van artikel 24, zevende lid, derde volzin, van de Wva bevoegd de S&O-verklaring over die periode in te trekken.
De procedure spitst zich toe op de vraag of verweerder in dit geval, waarin gegevens van appellante naar zij heeft gesteld als gevolg van wateroverlast en computerproblemen te niet zijn gegaan, van zijn hogervermelde bevoegdheid gebruik mocht maken.
Het College overweegt te dien aanzien dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het ontbreken van de projectadministratie niet het gevolg is van overmacht. Appellante heeft, nadat handmatig verwerkte gegevens door wateroverlast verloren waren gegaan, geen enkele poging ondernomen deze gegevens opnieuw vast te leggen en evenmin de nodige maatregelen genomen om de voor haar nog beschikbare digitaal opgeslagen gegevens, zonodig in papieren vorm, veilig te stellen.
Gelet op het belang van de administratie voor de controle of het speur- en ontwikkelingswerk in het kader van een opgegeven en goedgekeurd project ook daadwerkelijk is verricht, acht het College het niet onredelijk of anderszins onjuist dat verweerder strikt de hand houdt aan de aanwezigheid ervan. Het College ziet dan ook geen plaats voor het oordeel dat verweerder van zijn bevoegdheid tot intrekking in redelijkheid geen gebruik had kunnen maken.
Uit het vorenstaande volgt dat reeds het ontbreken van een projectadministratie voldoende grond vormt om de intrekking te dragen. Hetgeen appellante heeft aangevoerd omtrent de subsidiaire intrekkingsgrond behoeft derhalve geen bespreking.
Het College deelt voorts niet de opvatting van appellante dat de vermelding van een onjuist loonbelastingnummer in de intrekkingsbeschikking en in het bedrijfscontrolerapport de grond daaraan doet ontvallen en aanleiding moet vormen het bestreden besluit, waarbij de intrekkingsbeschikking in stand is gelaten, te vernietigen. De vermelding van het loonbelastingnummer heeft in het bijzonder betekenis voor de uitvoering van de vermindering door de belastingdienst. Voor de identificatie van de S&O-verklaring waarop de intrekking betrekking heeft is echter vermelding van de houder en het aanvraagnummer voldoende.
Aangezien niet is gebleken dat het bestreden besluit onrechtmatig is dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, mr. W.E. Doolaard en mr. F.H.M. Possen, in tegenwoordigheid van mr. W.F. Claessens, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2003.
w.g. C.M. Wolters w.g. W.F. Claessens