6. De beoordeling van het geschil
6.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Awb juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
6.2 Voor het treffen van een voorlopige voorziening in een geval als hier aan de orde is in beginsel slechts plaats wanneer aannemelijk wordt dat aan het dossier waarop de betreffende toelating is gebaseerd zodanige gebreken kleven dat ernstig moet worden betwijfeld of het bewuste bestrijdingsmiddel in overeenstemming met de toepasselijke voorschriften is toegelaten.
Dit laatste doet zich hier voor. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe als volgt.
Naar ter zitting is komen vast te staan, hebben zowel verzoekster als Aceto een aanvraag ingediend om opneming van de werkzame stof chloorprofam in bijlage I bij de Richtlijn. Vast staat eveneens, gelet op onder meer de in rubriek 2.2 geciteerde brief van Aceto van 13 december 2001, dat noch verzoekster noch Aceto een volledig dossier hebben ingebracht, in de zin van artikel 6, tweede lid, van de Richtlijn. Voorts staat vast dat, zoals verweerder ter zitting onweersproken heeft gesteld, de dossiers van verzoekster en Aceto in 1996 zijn samengevoegd, ten einde een volledig dossier in te brengen.
Om in het kader van een nationale toelatingsaanvraag te mogen verwijzen naar het gehele, zich onder verweerder bevindende, Europese chloorprofam-dossier zal Agrichem, gelet op artikel 24, aanhef en onder b, Rtb 1995, moeten beschikken over een schriftelijke verklaring van zowel verzoekster als Aceto, waaruit blijkt dat geen bezwaar bestaat tegen gebruikmaking van hun gegevens ten behoeve van Agrichem.
Blijkens de beschikbare gegevens is een zodanige verklaring wel door Aceto afgegeven, te weten door middel van de letter of access van 29 september 1998, maar niet door verzoekster. Anders dan Agrichem heeft betoogd, kan de verklaring die Aceto heeft afgegeven niet zien op gegevens die door verzoekster in het Europese dossier zijn ingebracht. Voor die gegevens zal verzoekster zelf een verklaring, als hiervoor bedoeld, moeten afgeven, wil Agrichem hiernaar mogen verwijzen in het kader van haar nationale toelatingsaanvraag. De mededelingen/verklaringen van Aceto van 13 december 2001 en 24 en 26 september 2003 zijn in dit verband dan ook niet relevant. Dit geldt ook voor de door verzoekster in 1993 en 2001 afgegeven letters of access; de letter of access uit 1993 betreft immers gedateerde gegevens, terwijl die uit 2001 slechts de "European (EU), regulatory authority" toegang geeft tot verzoeksters "confidential data on chlorpropham". Dat verzoekster, gelet op de tussen haar en Aceto gemaakte afspraken, waarnaar wordt verwezen in de brieven van 13 en 19 december 2001, Agrichem wellicht toestemming had behoren te verlenen om te mogen verwijzen naar gegevens die door verzoekster in het Europese dossier zijn ingebracht, betreft een civiele aangelegenheid, die hier, in het licht van de publiekrechtelijke regeling, zoals vervat in artikel 13 van de Richtlijn en artikel 24 Rtb 1995, geen rol speelt.
Nu een door verzoekster afgegeven verklaring, als bedoeld in artikel 24, aanhef en onder b, Rtb 1995, ontbreekt, had Agrichem in het kader van haar toelatingsaanvraag voor het middel Tuberprop Basic de desbetreffende, in artikel 18, eerste lid, Rtb 1995 bedoelde, gegevens, voor zover niet afkomstig van Aceto, zelf over moeten leggen. Verweerder heeft dit miskend. Immers, zoals hij ter zitting heeft verklaard, hij heeft bij de beoordeling van de toelatingsaanvraag van Agrichem gebruik gemaakt van het gehele Europese chloorprofam-dossier, met inbegrip van verzoeksters gegevens, die - onweersproken - op grond van artikel 13, derde lid, van de Richtlijn zijn beschermd.
Dit leidt de voorzieningenrechter tot de, voorlopige, conclusie dat verweerder de toelatingsaanvraag van verzoekster heeft beoordeeld aan de hand van een dossier waarin beschermde gegevens aanwezig waren. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder dan ook in strijd met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Bmw besloten het middel Tuberprop Basic toe te laten.
6.3 Gelet op het vorenoverwogene moet waarschijnlijk worden geacht dat het besluit van 5 september 2003 tot toelating van dit middel, zo dit bij beslissing op bezwaar al wordt gehandhaafd, door het College, oordelend in beroep niet in stand zal worden gelaten. Gelet hierop en op hetgeen verzoekster in verband met de spoedeisendheid heeft aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, in die zin dat voormeld besluit van 5 september 2003 wordt geschorst, onder de in rubriek 7 gegeven bepalingen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding de producenten en hun afnemers een korte periode te laten om in te kunnen spelen op de gevolgen van het hier voor toewijzing gereed liggende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter acht termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van verzoekster, zijnde de kosten van de door haar gemachtigde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 644,--.
Voor een veroordeling van verzoekster in de proceskosten van Agrichem, zoals ter zitting gevorderd door Agrichem, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.