Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 02/1409 15 oktober 2003
3111 Registratie
beëindiging
Uitspraak in de zaak van:
A, h.o.d.n. A Systeemplafonds te X, appellant,
gemachtigde: mr. S.C.M. Suijkerbuijk, werkzaam voor de Stichting Belangen Organisatie Zelfstandige Zonder Personeel, gevestigd te Rotterdam,
tegen
het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud, als rechtsopvolger van het Bedrijfschap Stukadoors-, Afbouw- en Terrazzo-/Vloerenbedrijf, verweerder,
gemachtigde: mr. B.C. Westenbroek en mr. F. Kuiper, beiden werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Op 17 juli 2002 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 28 juni 2002.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen een besluit van 22 april 2002, waarbij is geweigerd om tot beëindiging van de registratie van appellant bij het Bedrijfschap Stukadoors-, Afbouw- en Terrazzo-/ Vloerenbedrijf ( hierna: het Bedrijfschap) over te gaan, ongegrond verklaard.
Op 30 september 2002 is een verweerschrift ingekomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2003. Bij die gelegenheid hebben partijen hun standpunt bij monde van hun gemachtigden toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Wet op de bedrijfsorganisatie (hierna: Wbo) is onder andere het volgende bepaald:
"Artikel 93
1. Het bestuur van een bedrijfslichaam maakt de verordeningen die het ter vervulling van de in artikel 71 omschreven taak nodig oordeelt ten aanzien van de onderwerpen, die krachtens het tweede lid door dat lichaam geregeld of nader geregeld kunnen worden.
2. Een bedrijfslichaam is, met inachtneming van de bij het instellingsbesluit terzake gestelde regels, bevoegd tot de regeling of nadere regeling van een of meer der volgende onderwerpen of onderdelen daarvan, voorzover
- die onderwerpen of onderdelen niet bij het instellingsbesluit aan die bevoegdheid zijn onttrokken en
- de regeling daarvan niet bij of krachtens de wet uitsluitend aan anderen is overgelaten, te weten:
a. registratie van ondernemingen en daarin werkzaam personeel, en - voorzover noodzakelijk voor de vervulling van de taak van het bedrijfslichaam - verstrekking van gegevens en inzage in boeken en bescheiden en bezichtiging van de onderneming;
(…)"
Bij Koninklijk Besluit van 28 juni 1954 is op grond van artikel 67 van de Wbo, zoals dit artikel destijds luidde, ingesteld het Bedrijfschap voor het Stucadoors-, het Terrazzo- en het Steengaasstellersbedrijf. Artikel 2 van dit besluit (hierna: Instellingsbesluit) luidde na de op 21 april 1961 in werking getreden wijziging als volgt:
"Artikel 2
1. Het bedrijfschap is ingesteld voor de ondernemingen, waarin het stucadoorsbedrijf (waaronder begrepen het betonemaillebedrijf), het terrazzobedrijf (steen-, kunststeen- en houtgranietbedrijf) of het steengaasstellersbedrijf wordt uitgeoefend."
Bij wet van 24 juni 1992 (Stb. 409) is onder meer artikel 67 van de Wbo gewijzigd. Als gevolg daarvan lag de bevoegdheid om een bedrijfslichaam in te stellen, nadien niet meer bij de wetgever of de Kroon, maar kon de Sociaal-Economische Raad dit voortaan bij verordening doen. Artikel XVI van de wijzigingswet bepaalde:
"1. De vervanging van wetten en algemene maatregelen van bestuur door verordeningen als bedoeld in artikel 67, eerste lid, laat onverlet:
a. de rechtskracht van de door een hoofdprodukt-, een produkt-, een hoofdbedrijf- of een bedrijfschap, dan wel door een lichaam als bedoeld in artikel 110 vastgestelde verordeningen en overige besluiten;
(…)"
Op 15 januari 1999 heeft de Sociaal-Economische Raad - mede gelet op artikel 67 van de Wbo, zoals dit artikel te dien tijde luidde - een verordening vastgesteld, waarbij het Bedrijfschap Stukadoors-, Afbouw- en Terrazo-/Vloerenbedrijf werd ingesteld. Deze Verordening (hierna: Instellingsverordening) is bij besluit van 16 maart 1999 door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de Minister van Economische Zaken, goedgekeurd. De relevante bepalingen van de Instellingsverordening luiden als volgt:
"Artikel 2
1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder stukadoors-, afbouw- en terrazzo-/vloerenbedrijf: het bedrijfsmatig krachtens aanneming van werk verrichten van activiteiten gericht op het gebied van de niet-constructieve afbouw.
2. In deze verordening wordt onder stukadoors- en afbouwbedrijf mede verstaan het plafond- en wandbedrijf.
3. Deze verordening verstaat onder de uitoefening van het stukadoors-, afbouw- en terrazzo-/vloerenbedrijf niet:
(…)
Artikel 3
1. Er is een Bedrijfschap Stukadoors-, Afbouw- en Terrazzo-/Vloerenbedrijf.
2. Het bedrijfschap is ingesteld voor de ondernemingen waarin het stukadoors-, afbouw- of het terrazzo-/vloerenbedrijf wordt uitgeoefend.
3. (…).
Artikel 5
Aan het bedrijfschap is overgelaten de regeling of nadere regeling van de navolgende onderwerpen:
a. de registratie van de ondernemingen waarvoor het bedrijfschap is ingesteld (…)."
In de Toelichting bij de Instellingsverordening wordt onder andere opgemerkt:
"De Instellingsverordening wijkt op onderdelen af van het instellingsbesluit. De belangrijkste wijzigingen betreffen de uitbreiding van de werkingssfeer met activiteiten door ondernemingen in de sfeer van het plaatsen van systeemplafonds en -wanden (…)"
Op 13 mei 1993 heeft het bestuur van het Bedrijfschap Stukadoors-, Terrazzo- en Steengaasstellersbedrijf (aan welke naam destijds de vermelding "Afbouwbedrijf" werd toegevoegd) een verordening vastgesteld, houdende regels over de registratie van de bij het bedrijfschap aangesloten ondernemingen en de verstrekking van gegevens door ondernemers (hierna: Registratieverordening). Deze luidt voorzover hier van belang:
"Artikel 1.
In deze verordening wordt verstaan onder:
a.. het Bedrijfschap: het Bedrijfschap Stukadoors-, Terrazzo- en Steengaasstellersbedrijf: Afbouwbedrijf:
b. de onderneming: de onderneming waarin een in artikel 2, eerste lid, van het Instellingsbesluit Bedrijfschap Stukadoors-, Terrazzo- en Steengaasstellersbedrijf (Stb. 1954, 322) genoemd bedrijf wordt uitgeoefend:
(…)
Artikel 2.
1. Deze verordening is van toepassing op de ondernemers die een onderneming drijven, waarin een in artikel 2, eerste lid, van het Instellingsbesluit Bedrijfschap Stukadoors-, Terrazzo- en Steengaasstellers bedrijf genoemd bedrijf wordt uitgeoefend.
Artikel 3
1. Er is een register waarin gegevens over ondernemingen en ondernemers worden geregistreerd.
(…)
Artikel 4
1. In het register worden gegevens opgenomen over de onderneming en de ondernemer, alsmede administratieve gegevens."
Bij Koninklijk Besluit van 5 juli 2002, gebaseerd op artikel 67 van de Wbo, zoals dat met ingang van een op 1 juli 1999 in werking getreden wijziging luidt, is met ingang van
1 januari 2003 het Bedrijfschap opgeheven en is het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud ingesteld. In artikel 21 van het besluit is het volgende bepaald:
"1. De opheffing van de bedrijfslichamen heeft geen gevolg voor de ontvankelijkheid van bezwaren als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht of beroepen ingevolge de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie. In plaats van de bedrijfslichamen treedt het hoofdbedrijfschap als partij op."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij brief van 29 september 2000 heeft het Bedrijfschap appellant bericht dat zijn onderneming bij hem is geregistreerd.
- Appellant heeft op 12 januari 2001 beroep ingesteld bij het College tegen het besluit van het Bedrijfschap om zijn bezwaren tegen de registratie van zijn onderneming ongegrond te verklaren. Dit beroep is bij het College geregistreerd onder zaaknummer 01/40. Bij uitspraak van 6 februari 2002 heeft het College dit beroep van appellant ongegrond verklaard.
- Naar aanleiding van een bezwaar van appellant van 17 april 2002 tegen het feit dat zijn onderneming bij het Bedrijfschap geregistreerd staat heeft het Bedrijfschap, onder verwijzing naar de uitspraak van het College in zaak 01/40, bij brief van
22 april 2002 aan appellant meegedeeld niet tot uitschrijving van appellants onderneming te zullen overgaan.
- Bij brief van 23 april 2002 heeft appellant tegen deze weigering tot uitschrijving bezwaar gemaakt.
- Naar aanleiding van dit bezwaar is op 18 juni 2002 een hoorzitting gehouden.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit houdt onder meer het volgende in.
Allereerst is van belang dat door de uitspraak van het College van 6 februari 2002 in de zaak 01/40 de registratie van appellants onderneming onherroepelijk is geworden. Appellant stelt nu dat zijn bedrijfsvoering veranderd is nu hij nog uitsluitend op uurbasis voor opdrachtgevers werkt. Daarmee is er echter geen wijziging opgetreden in de bedrijfsvoering. Het feit dat appellant op uurbasis werkt betekent dat hij - zoals het College reeds heeft overwogen in de uitspraak van 6 februari 2002 - op basis van aanneming werkt. Bijgevolg bestaat er geen reden tot doorhaling van de registratie over te gaan.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Appellant werkt nog uitsluitend als free lancer op basis van uurtarief. Daarmee is niet langer voldaan aan de eis dat op basis van aanneming wordt gewerkt.
Ter zitting heeft appellant hieraan - onder verwijzing naar onder meer de uitspraak van het College in de zaak 01/621 - toegevoegd dat het College inmiddels in vaste jurisprudentie heeft uitgemaakt dat verweerder ten onrechte het standpunt inneemt dat de Registratieverordening na de inwerkingtreding van de Instellingsverordening in 1999 toepasselijk zou zijn op de registratie van ondernemingen die eerst sedertdien onder de werkingssfeer van het Bedrijfschap vallen. Appellant, die het plafondbedrijf uitoefent, behoort tot deze ondernemingen. Daarom dient verweerder thans tot doorhaling van de ten onrechte op de Registratieverordening gebaseerde registratie over te gaan.
5. De beoordeling van het geschil
Zoals het College reeds eerder - onder meer in de partijen bekende uitspraak in de zaak 01/621 - heeft overwogen kan uit de onder rubriek 2.1 aangehaalde artikelen niet anders worden opgemaakt dan dat de Instellingsverordening slechts de registratie mogelijk maakt van die ondernemingen waarin een in het Instellingsbesluit genoemd bedrijf wordt uitgeoefend.
Appellants onderneming, waarbinnen het plafondbedrijf wordt uitgeoefend, behoort niet tot deze ondernemingen. Dit leidt tot de conclusie dat het Bedrijfschap de bevoegdheid mist om op grond van de Registratieverordening de onderneming van appellant te registreren.
Het beroep tegen het besluit om niet tot doorhaling van de registratie over te gaan is reeds hierom gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Gelet op de reden van de vernietiging kan verweerder, wanneer hij opnieuw op het bezwaar beslist, slechts tot gegrondverklaring daarvan beslissen en het verzoek toewijzen. Om redenen van proceseconomie zal het College, zelf voorziende, deze beslissing daarom nu in verweerders plaats nemen. Doorhaling van deze registratie dient te geschieden met ingang van de datum waarop het verzoek om doorhaling werd afgewezen.
Het College ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten van deze procedure die aan de kant van appellant worden vastgesteld op € 644,00.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaarschrift gegrond en bepaalt dat de registratie van de onderneming van appellant ingaande 22 april
2002 door verweerder wordt beëindigd;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud in de kosten van de procedure welke worden vastgesteld op €
644,00 (zegge zeshonderdvierenveertig euro) te betalen door het Hoofdbedrijfschap;
- bepaalt dat het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud aan appellant het door hem betaalde griffierecht ad € 109,00
(zegge: honderdennegen euro vergoedt.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, mr. J.A. Hagen en mr. F.W. du Marchie Sarvaas, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2003.
w.g. W.E. Doolaard w.g. M.H. Vazquez Muñoz