ECLI:NL:CBB:2003:AO0678
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- W.E. Doolaard
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit van de Minister van Economische Zaken inzake aanvraag grote projectentoeslag op basis van de Wet op de Investeringsrekening
Op 11 maart 2002 ontving het College van Beroep voor het bedrijfsleven een beroepschrift van Westland-Utrecht Hypotheekbank N.V. tegen een besluit van de Minister van Economische Zaken van 30 januari 2002. Dit besluit was genomen ter uitvoering van een eerdere uitspraak van het College van 30 augustus 2001, waarin het bezwaar van appellante tegen de weigering om een beslissing te nemen op haar aanvraag voor een grote projectentoeslag werd behandeld. De aanvraag was ingediend op 14 april 1983 en betrof een project dat bestond uit de bouw van kantoortorens. De Minister had het bezwaar gegrond verklaard, maar appellante niet aangemerkt als investeerder in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting, waardoor de aanvraag werd afgewezen.
De procedure omvatte verschillende stappen, waaronder de indiening van gronden van beroep door appellante op 1 mei 2002 en een verweerschrift van de Minister op 1 juli 2002. De zitting vond plaats op 20 juni 2003, waar beide partijen hun standpunten toelichtten. De kern van het geschil draaide om de vraag of appellante als investeerder kon worden aangemerkt, gezien de wijzigingen in de fiscale eenheid en de overdracht van de betrokken vennootschap aan Nationale Nederlanden.
Het College oordeelde dat appellante niet meer als investeerder kon worden beschouwd, omdat de verplichtingen niet meer op haar drukten na de overdracht van Holendrecht Toren I B.V. aan Nationale Nederlanden. Het bestreden besluit werd vernietigd, maar de rechtsgevolgen werden in stand gehouden. De Minister werd veroordeeld tot betaling van proceskosten aan appellante en het betaalde griffierecht werd vergoed. De uitspraak werd gedaan door mr. W.E. Doolaard, met mr. L. van Duuren als griffier, op 12 november 2003.