ECLI:NL:CBB:2003:AO1014

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/1319
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • W.E. Doolaard
  • M.H. Vazquez Muñoz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift inzake Regeling dierlijke EG-premies

In deze zaak heeft appellante, A, beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaarschrift door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het bezwaarschrift was ingediend tegen een besluit van de minister van 14 november 2001, waarin een aanvraag van appellante voor de Regeling dierlijke EG-premies niet-ontvankelijk werd verklaard. De minister stelde dat het bezwaarschrift te laat was ingediend, aangezien het pas op 4 januari 2002 was ontvangen, terwijl de termijn op 26 december 2001 afliep. Appellante betwistte dit en stelde dat zij het bezwaarschrift op 24 december 2001 had verzonden, maar kon dit niet met bewijs onderbouwen. De zitting vond plaats op 12 september 2003, waar beide partijen hun standpunten toelichtten.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend. De wetgeving, met name de artikelen 6:7, 6:8 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht, stelt dat een bezwaarschrift tijdig is indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Aangezien het bezwaarschrift pas op 4 januari 2002 door de minister was ontvangen, was het College van mening dat appellante in verzuim was. Het College merkte op dat appellante op de hoogte was van de bezwaarmogelijkheden en de termijn, en dat zij door te wachten met indienen een risico had genomen.

De beslissing van het College was dat het beroep ongegrond werd verklaard, omdat appellante niet had aangetoond dat het bezwaarschrift tijdig was verzonden. Het College benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor tijdige indiening van het bezwaarschrift bij appellante lag. De uitspraak werd gedaan op 24 oktober 2003 door mr. W.E. Doolaard, met mr. M.H. Vazquez Muñoz als griffier.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No.AWB 02/1319 24 oktober 2003
5125 Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellante,
gemachtigde: B, echtgenoot van appellante,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. K.J.H. Terwal, werkzaam bij verweerders ministerie.
1. De procedure
Op 2 juli 2002 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 24 juni 2002.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante, gericht tegen een besluit van verweerder van 14 november 2001, wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard.
Verweerder heeft op 18 september 2002 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2003, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader hebben toegelicht.
2. De vaststaande feiten
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij besluit van 14 november 2001 heeft verweerder een aanvraag, door appellante ingediend in het kader van de Regeling dierlijke EG-premies heeft, niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de aanvraag niet in de aanvraagperiode was ingediend.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief gedateerd op 24 december 2001 bezwaar gemaakt, welke verweerder op 4 januari 2002 heeft ontvangen.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit houdt onder meer het volgende in.
'' De beslissing waartegen uw bezwaar zich richt is verzonden op 14 november 2001. Uw bezwaarschrift is ontvangen op 4 januari 2002. Derhalve heeft u de termijn van zes weken overschreden, waarbinnen het bezwaarschift kon worden ingediend. (…).''
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Appellante stelt dat zij het bezwaarschrift op 24 december 2001 heeft ingediend en dat dit derhalve binnen de termijn van 6 weken is gebeurd. Dat het bezwaarschrift, door toedoen van de PTT, te laat door verweerder is ontvangen, is niet aan haar toe te rekenen.
5. Het nadere standpunt van verweerder
'' Het bezwaarschrift van appellante is niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet binnen de gestelde termijn van zes weken is ingediend. Het bestreden besluit is verzonden op 14 november 2001. De termijn van zes weken liep derhalve af op 26 december 2001. Het bezwaarschrift is blijkens de LASER-datumstempel ontvangen op 4 januari 2002.
Appellante stelt dat zij haar bezwaarschrift op 24 december 2001, dus binnen de gestelde termijn van zes weken, heeft verzonden. Deze stelling heeft zij niet met enig bewijs aangetoond of anderszins aannemelijk gemaakt. De PTT-datumstempel op de envelop waarin het bezwaarschrift is verzonden, is gedateerd op 2 januari 2002.
Appellante had, om zeker te zijn van een correcte en tijdige bezorging, het bezwaarschrift, mede gezien de feestdagen, aangetekend kunnen versturen of persoonlijk kunnen bezorgen en hiervan een ontvangstbewijs kunnen vragen. Nu bewijs van verzending op 24 december ontbreekt, dient dit voor rekening en risico van appellante te komen. Uit vaste jurisprudentie volgt dat een aanvrager verantwoordelijk is voor het tijdig insturen van zijn bezwaar.
Nu niet is gebleken dat het voor appellante onmogelijk was het bezwaarschrift tijdig in te dienen, is er geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding en is appellante terecht in haar bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
6. De beoordeling van het geschil
Ingevolge het bepaalde bij artikel 6:7 juncto 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een bezwaarschrift worden ingediend binnen 6 weken na de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:9 bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Vaststaat dat het primaire besluit op 14 november 2001 is genomen en die zelfde dag aan appellante is verzonden. De bezwaartermijn liep derhalve tot 26 december 2001. Nu de termijn eindigde op tweede Kerstdag is de termijn, ingevolge de Algemene Termijnenwet, verlengd tot en met de eerstvolgende werkdag, zijnde 27 december 2001.
In geschil is of het bezwaarschrift tijdig is ingediend. Appellante stelt dat zij het bezwaarschrift op 24 december 2001 ter post heeft bezorgd, terwijl verweerder vasthoudt aan het PTT-datumstempel van 2 januari 2002. Hieromtrent oordeelt het College als volgt.
Verweerder heeft terecht geoordeeld dat het bezwaarschrift te laat is ingediend. Het datumstempel wijst er niet op dat het bezwaarschrift tijdig ter post is bezorgd. Er is ook anderszins geen bewijs geleverd dat het bezwaarschrift tijdig ter post is bezorgd. Derhalve komt het college niet toe aan beantwoording van de vraag of de te late ontvangst dan wellicht geëxcuseerd had kunnen worden.
Voorts kan de door appellante aangevoerde omstandigheid niet tot het oordeel leiden dat appellante niet in verzuim is geweest. Tevens merkt het College op dat appellante bij de toezending van het primaire besluit op correcte wijze is geïnformeerd omtrent de bezwaarmogelijkheid en -termijn. Door tot het eind van de bezwaartermijn te wachten met de indiening van een bezwaarschrift, heeft appellante een risico genomen waarvan de gevolgen voor haar rekening komen.
7. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2003.
w.g. W.E. Doolaard w.g. M.H. Vazquez Muñoz